DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Kennisbank voor de eenmanszaak of vof, juridisch, diversen

Volgens het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft een notaris zijn zorgplicht geschonden, omdat hij enkel een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” in een akte had opgenomen en geen hypotheekrecht had gevestigd. Waarom komt het gerechtshof tot deze uitkomst en wat is het verschil tussen een hypotheekrecht en een “positieve-negatieve hypotheekverklaring”?

Het arrest van het gerechtshof

Een vader heeft aan zijn zoon een bedrag van ruim € 411.000,- geleend. De notaris zou een akte opstellen waarbij de condities van deze geldlening werden vastgelegd en waarbij de zoon als zekerheid voor de terugbetaling van de lening een hypotheekrecht zou vestigen op zijn woning en kantoor ten behoeve van vader.

De notaris heeft uiteindelijk een akte gepasseerd waarbij géén hypotheekrecht werd gevestigd, maar waarin wel een zogenoemde “positieve-negatieve hypotheekverklaring” was opgenomen ten aanzien van kantoorpand van zoon.

Het gerechtshof oordeelde dat de notaris zijn zorgplicht tegenover vader heeft geschonden, omdat er door het opnemen van de “positieve-negatieve hypotheekverklaring” geen harde zekerheid stond tegenover de geldlening. De notaris zou vader onvoldoende op het ontbreken van deze harde zekerheid hebben gewezen.

Hypotheekrecht

Bij het daadwerkelijk vestigen van hypotheekrecht ontstaat het zekerheidsrecht op het moment dat de notariële akte is gepasseerd en is ingeschreven bij het Kadaster. Als de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen voldoet, heeft de schuldeiser het recht om het onderpand te verkopen en zich met voorrang op eventuele andere schuldeisers op de verkoopopbrengst te verhalen. Als er na de vestiging van het hypotheekrecht bijvoorbeeld een beslag wordt gelegd, heeft de schuldeiser die eerder een hypotheekrecht heeft verkregen, voorrang op deze beslaglegger bij de verdeling van de verkoopopbrengst.

Positieve-negatieve hypotheekverklaring

Een positieve negatieve hypotheekverklaring bestaat uit twee elementen:

  1. De verklaring van de schuldenaar dat hij op eerste verzoek van de schuldeiser mee zal werken aan het vestigen van een hypotheekrecht op een registergoed (bijvoorbeeld een woning of bedrijfspand) ten behoeve van die schuldeiser; en
  2. De verklaring van de schuldenaar dat hij géén hypotheek op dat pand zal vestigen ten behoeve van een derde.

Door het vastleggen van een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” wordt het hypotheekrecht nog niet daadwerkelijk gevestigd. De schuldenaar moet in de toekomst nog meewerken aan het daadwerkelijk vestigen van een hypotheekrecht. Om dit te ondervangen is het mogelijk om een volmacht op te nemen bij de “positieve-negatieve hypotheekverklaring”. Hierdoor heeft de schuldeiser de medewerking van de schuldenaar in de toekomst niet meer nodig om de zekerheid te vestigen.

Een schuldeiser die alleen een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” heeft gekregen van een schuldenaar, heeft nog geen voorrang op eventuele andere schuldeisers, omdat er nog geen daadwerkelijk zekerheidsrecht bestaat. Als er bijvoorbeeld een beslag op het pand wordt gelegd waarvoor enkel een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” is afgegeven, moet de schuldeiser de beslaglegger voor laten gaan.

Een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” is bovendien niet zichtbaar voor derden, waar een hypotheekrecht dat wel is. Een hypotheekrecht wordt namelijk altijd ingeschreven bij het Kadaster, maar een positieve-negatieve hypotheekverklaring kan niet worden ingeschreven. Hierdoor kan de schuldenaar die een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” afgeeft tóch een hypotheek ten behoeve van een derde vestigen, als hij het beding naast zich neerlegt.

In sommige situaties wordt er uiteraard bewust voor gekozen om een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” af te geven. De regeling hiervoor kan door ons op maat worden gemaakt en op vele verschillende wijzen worden vormgegeven.

(Bron: WVDB)

Het Hof in Den Haag heeft onlangs bepaald dat een onderlinge financiële afspraak tussen twee

(ex-)echtgenoten die niet door een notaris is vastgelegd, nietig is (de overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan).

In het betreffende geval hadden de inmiddels ex-echtgenoten tijdens hun huwelijk, zelf in onderling overleg, een aanvulling gemaakt op hun huwelijkse voorwaarden. In hun huwelijkse voorwaarden waren zij overeengekomen dat zij alles wat jaarlijks van hun inkomen overbleef na voldoening van de kosten van de huishouding, zouden delen. De echtgenoten hebben aanvullend op hun huwelijkse voorwaarden de afspraak gemaakt dat de man aan de vrouw, voor iedere maand dat hun huwelijk in stand bleef, een bedrag van 375 gulden moest voldoen. Het totale bedrag dat de man op basis van de regeling aan de vrouw moest betalen, hoefde pas te worden voldaan bij het einde van het huwelijk.

Inmiddels is het huwelijk van partijen geëindigd en staan de ex-echtgenoten voor de rechter die de vraag dient te beantwoorden of de echtgenoten deze afspraak in onderling overleg konden maken en vastleggen.

Het Hof Den Haag heeft gesteld dat deze aanvullende afspraak van de ex-echtgenoten dient te worden aangemerkt als (aanvullende) huwelijkse voorwaarden. Onder meer omdat de overeenkomst duidelijk in verband staat met het huwelijk van de man en de vrouw en erop gericht is de jaarlijkse verrekening zoals opgenomen in hun huwelijkse voorwaarden aan te vullen. Het maakt daarbij niet uit dat de verplichting tot betaling pas ontstaat als het huwelijk wordt ontbonden. Omdat de overeenkomst dient te worden gezien als een huwelijkse voorwaarde moet deze, om geldig te kunnen zijn, worden vastgelegd door een notaris in een notariële akte. Gebeurt dat niet, dan is de onderling gemaakte afspraak nietig.

(Bron: WVDB)

De afgelopen weken valt geregeld te lezen over de discussie rondom het zelf wel of niet beslissen over een medische behandeling, de wils(on)bekwaamheid. Stel u bent door ziekte of een ongeval niet meer in staat om zelf uw zaken te regelen. Wie regelt dan uw vermogen? Wat gebeurt er met uw onderneming? Of wie bespreekt met de arts uw behandelplan?

In een levenstestament kunt u iemand aanwijzen die uw belangen behartigt. U wordt hiermee in juridische zin wilsonbekwaam, maar u houdt op deze manier zelf de regie in handen. Dat is dan ook het verschil met een gewoon testament, daarin regelt u wat er met uw bezittingen moet gebeuren na uw overlijden.

Toegevoegde waarde notariële akte

Een levenstestament is vormvrij. Maar in de praktijk is het levenstestament vaak een notariële akte. De toegevoegde waarde van een notariële akte is de bewijskracht. Een ander voordeel is dat een notarieel levenstestament kan worden geregistreerd.

De belangrijkste onderdelen van het levenstestament

De belangrijkste onderdelen van het levenstestament zijn uw wensen, geboden en verboden. Dit kunnen wensen zijn ten aanzien van uw vermogen, bedrijf, lijf en leven. Denkt u daarbij aan bijvoorbeeld:

  • het doen van betalingen;
  • de verkoop van uw woning;
  • het beheer van uw vermogen;
  • het doen van schenkingen;
  • het bestuur van uw onderneming;
  • of het bespreken van een behandelplan met een arts.

In een levenstestament neemt men doorgaans ook volmachten op. Bijvoorbeeld een algemene volmacht voor alle rechtshandelingen, maar ook specifieke volmachten voor de bankzaken of een volmacht met wensen ten aanzien van uw bedrijf.

In een medische paragraaf wijst u één of meer medisch gevolmachtigde(n) aan of wordt uw wens van een behandelverbod of euthanasie opgenomen.

Toezichthouder van belang

Van groot belang is ook de benoeming van een toezichthouder en/of de opname van een rekening- en verantwoordingsplicht voor degene die tot levensexecuteur (gevolmachtigde) wordt benoemd. Hoewel degenen die benoemd worden vaak vertrouwenspersonen zijn van degene die het levenstestament opstelt, kan controle geen kwaad. Financieel (ouderen)misbruik is helaas aan de orde van de dag.

Is niets doen een optie?

Als u niets regelt en u wordt wilsonbekwaam dan kent de wet een aantal andere maatregelen: bewind, mentorschap en curatele. Bij bewind wordt het vermogen van de rechthebbende beschermd, het mentorschap ziet op de medische (zorg)beslissingen en curatele is een combinatie van beiden waarbij in het laatste geval de betrokkene ook handelingsonbekwaam wordt. Het is dan voor u niet meer mogelijk om een levenstestament op te stellen. U hebt de regie uit handen gegeven.

(Bron: GT)

In artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek is het zogenaamde toestemmingsvereiste vastgelegd. Op basis van artikel 1:88 BW is voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen door de ene echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot nodig. In artikel 1:88 BW is geregeld voor welke rechtshandelingen dit toestemmingsvereiste geldt.

Toestemming van de andere echtgenoot is bijvoorbeeld nodig bij de verkoop van de echtelijke woning, bovenmatige giften, borgstellingen en koopovereenkomsten op afbetaling die niet onder de normale uitoefening van een beroep of bedrijf vallen. Artikel 1:88 BW beperkt zich dus tot niet alledaagse rechtshandelingen die van grote invloed kunnen zijn op het leven van de echtgenoten.

Schending van artikel 1:88 BW leidt op basis van artikel 1:89 BW tot een vernietigingsbevoegdheid van de andere echtgenoot. Dit betekent dat de andere echtgenoot de rechtshandeling waarvoor de toestemming is vereist kan vernietigen wanneer deze toestemming niet is gegeven. Vernietiging van een rechtshandeling heeft terugwerkende kracht. Dit betekent dat partijen in de situatie moeten worden gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd wanneer de rechtshandeling nooit had plaatsgevonden.

Het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW is door de wetgever in het leven geroepen om de echtgenoten, in het belang van het gezin, tegen elkaar te beschermen tegen het verrichten van rechtshandelingen die gezien het onderwerp of de aard daarvan een groot financieel risico met zich brengen.

Toestemming geven is vormvrij en kan dus ook mondeling worden gegeven. Voor het bewijs van het geven van toestemming is het wel aan te raden om de toestemming schriftelijk vast te leggen. Door het geven van toestemming wordt de andere echtgenoot geen partij bij de overeenkomst.

Toestemmingsvereiste geldt alleen voor echtgenoten

Het toestemmingsvereiste van 1:88 BW geldt alleen voor echtgenoten en geregistreerde partners. Samenwonenden – met of zonder samenlevingsovereenkomst – kunnen op artikel 1:88 BW geen beroep doen. Ook na een echtscheiding of een scheiding van tafel en bed kan de andere echtgenoot de overeenkomst nog vernietigen.

Zoals gezegd kan de andere echtgenoot in een aantal gevallen de rechtshandeling vernietigen.

De echtelijke woning

Op basis van artikel 1:88 BW lid 1 sub a is toestemming vereist voor bijvoorbeeld de verkoop of de verhuur van de echtelijke woning of tot verpanding van bijvoorbeeld een deel van de inboedel. Onder woning moet tevens worden verstaan een woonboot of stacaravan. Het maakt hierbij niet uit of beide echtgenoten in de woning leven of dat er maar één echtgenoot in de woning leeft.

Dit betekent dat voor een veelvoud aan rechtshandelingen met betrekking tot de woning en de inboedel van de echtgenoten de toestemming van de andere echtgenoot is vereist. Denk hierbij aan het vestigen van een hypotheekrecht op de woning, het verhuren van de woning of het vestigen van een pandrecht op een deel van de inboedel.

Giften

Op basis van artikel 1:88 lid 1 sub b BW is toestemming vereist van de andere echtgenoot bij giften die een echtgenoot heeft gedaan. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als uw echtgenoot een groot deel van uw beiden vermogen aan een goed doel wil schenken. Dit heeft ook voor u verstrekkende gevolgen. U moet alleen toestemming geven voor de giften van uw echtgenoot wanneer de gift bovenmatig of ongebruikelijk is. Of dit het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden zoals bijvoorbeeld de hoogte van de gift en de financiële positie van de echtgenoten.

Borgstelling

Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c BW is de overeenkomst die er toe strekt dat een echtgenoot zich bijvoorbeeld als borg of hoofdelijk schuldenaar voor de schuld van een ander verbind, vernietigbaar indien niet is voldaan aan het toestemmingsvereiste.

Deze toestemming is niet vereist wanneer de rechtshandeling in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf is uitgevoerd.

Van deze uitzondering is slechts in uitzonderingsgevallen sprake. De echtgenoot dient zich in deze gevallen beroeps-of bedrijfsmatig bezig te houden met dit soort rechtshandelingen.

Indien een echtgenoot zich bijvoorbeeld in privé hoofdelijk verbonden heeft voor de lening die de bank aan zijn onderneming heeft verstrekt, dan is daarvoor in beginsel de toestemming van de andere echtgenoot nodig. Indien die toestemming niet is gegeven, dan kan die andere echtgenoot de afspraak dat de ene echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk is voor de lening vernietigen.

Koop op afbetaling

Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW is toestemming van de andere echtgenoot vereist voor het aangaan van een overeenkomst tot koop op afbetaling.

Een koop op afbetaling kan bijzonder grote risico’s met zich meebrengen. Zoals vermeld, is de toestemming van de andere echtgenoot vereist bij overeenkomsten van koop op afbetaling indien deze niet geschieden in de normale uitoefening van het bedrijf van de ene echtgenoot.

De Hoge Raad heeft zich wat betreft de koop op afbetaling over artikel 1:88 BW en 1:89 BW uitgesproken. De Hoge Raad stelt voorop dat het doel van het toestemmingsvereiste is om echtgenoten, in hun belang en dat van het gezin, tegen elkaar te beschermen, onder meer wat betreft het verrichten van rechtshandelingen die kunnen ingrijpen in hun financiële positie, zoals die tot het aangaan van een koop op afbetaling.

Heeft u problemen met een hypotheek of met een koop op afbetaling en heeft u aan uw echtgenoot geen toestemming gegeven om de onderliggende overeenkomst aan te gaan? Dan is het raadzaam om na te gaan of u van de vernietigingsbevoegdheid uit artikel 1:88 jo. 1:89 BW gebruik kunt maken. Denk hierbij aan de verjaringstermijn van artikel 3:52 BW, waarover in een later blog meer!

(Bron: Wienen & Van Tellingen)

Partneralimentatie

In beginsel is partneralimentatie nog altijd verschuldigd voor een periode van 12 jaar, tenzij het huwelijk kinderloos is gebleven en ten hoogste 5 jaar heeft geduurd. De duur van de partneralimentatie is dan gelijk aan de duur van het huwelijk. De grondslag, berekeningsmethodiek en duur van de periode waarin partneralimentatie moet worden betaald, houden de gemoederen al een tijdje bezig in politiek Den Haag. Het wetsvoorstel om de partneralimentatie te versoberen ligt echter nog steeds bij de Tweede Kamer en al enige tijd stil.

Hoe wordt de omvang van deze alimentatie vastgesteld?

De omvang van de partneralimentatie wordt vooralsnog bepaald aan de hand van drie kernbegrippen: behoefte, behoeftigheid en draagkracht. Behoefte en behoeftigheid worden in de praktijk weleens door elkaar gehaald, maar dienen goed te worden onderscheiden.

1. Behoefte

Behoefte is het bedrag dat de alimentatiegerechtigde nodig heeft om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Naast de inkomsten van beide echtgenoten tijdens de laatste jaren van hun gemeenschappelijke huishouding, wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar hun uitgavenpatroon in diezelfde periode. Hieruit wordt afgeleid in welke welstand partijen hebben geleefd.

2. Behoeftigheid

Om te kunnen spreken van behoeftigheid dient de alimentatiegerechtigde onvoldoende inkomsten te hebben en zich deze in redelijkheid ook niet te kunnen verwerven om te voorzien in het eigen levensonderhoud (in de eigen behoefte). Dat een gewezen echtgenoot behoefte heeft, is dus nog geen grond voor een alimentatie-uitkering.

3. Draagkracht

Tot slot wordt gekeken of de draagkracht van de alimentatieplichtige een dergelijke bijdrage toelaat. Naast het maandelijkse inkomen wordt de draagkracht van de alimentatieplichtige ook bepaald door zijn of haar vermogen.

Interen op vermogen is ook behoefte scheppend

Een recente uitspraak van het Hof Den Haag laat de drie kernbegrippen, op grond waarvan de partneralimentatie wordt vastgesteld, beter tot de verbeelding spreken.[1] Het betrof de volgende zaak:

De man en de vrouw hadden tijdens hun huwelijk een riante levensstijl gekend. De man en de vrouw woonden in een groot huis, reden beiden in een luxe BMW, boekten regelmatig reisjes naar het buitenland en gingen vaak uit eten. Het kon niet op. Deze levensstijl konden zij zich permitteren door in te teren op vermogen. De rechtbank stelde de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast op een bedrag ad € 4.862,– per maand. De man vond dit te hoog vastgesteld en ging in hoger beroep. Het Hof ging hier als volgt mee om.

1. Behoefte

Het Hof oordeelde dat interen op vermogen ook behoefte scheppend is. In het kader van de behoefte speelde de voorzienbare teruggang in levensstijl geen rol. Voor de behoefte wordt immers uitgegaan van de welstand van partijen tijdens het huwelijk en wordt geen rekening gehouden met een voorzienbare situatie in de toekomst. Het Gerechtshof achtte de vastgestelde behoefte van de rechtbank alleszins redelijk.

2. Behoeftigheid

Met betrekking tot de behoeftigheid stelde de man de verdiencapaciteit van de vrouw aan de orde. Zij zou ruim voldoende ervaring en tijd hebben om (meer) betaalde arbeid te verrichten. Het Hof oordeelde dat de vrouw haar verdiencapaciteit niet verder kon benutten dan zij al deed. De leeftijd van de vrouw (61 jaar), het feit dat het traditionele rollenpatroon haar arbeidsmogelijkheden negatief had beïnvloed, dat de vrouw ziek was geweest, zij hier nog steeds hinder van ondervond, maar desondanks als gastvrouw in een verzorgingshuis werkte, droegen bij aan dit oordeel.

3. Draagkracht

De man stelde dat hij geen draagkracht had om in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen. Het Hof oordeelde dat de man voldoende had aangetoond geen draagkracht te hebben, mede in het licht van zijn hoge schuldenlast in zijn onderneming en zijn DGA-inkomen. De man betaalde zijn schulden en lasten met gelden afkomstig uit leningen bij zijn moeder. Hij kon zich geen hoger inkomen toekennen dan hij al deed. De vrouw moest de eventueel teveel ontvangen partneralimentatie verrekenen met wat zij uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap ontving.

De rechtbank en het Gerechtshof waren het dus eens over de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. Echter, het Hof oordeelde dat de man onvoldoende draagkracht had waarmee de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie verviel. Deze uitspraak illustreert dat voor de toekenning van partneralimentatie de begrippen behoefte, behoeftigheid en draagkracht in samenhang moeten worden bezien. Het Hof heeft bepaald dat behoefte ook kan worden gecreëerd door het maken van schulden. Als er echter geen draagkracht is, dan zal de alimentatie alsnog niet worden toegewezen.

(Bron: DVAN)

Verlenging of verkorting van de termijn waarbinnen een alimentatieplichtige aan
een alimentatiegerechtigde partneralimentatie dient te betalen, houdt de
rechtspraak al jaren bezig. Op de omvangrijke jurisprudentie zal hier niet
worden ingegaan. Nieuw is echter dat de duur van de alimentatietermijn ook de
gemoederen binnen de politiek (opnieuw) bezig houdt. Nadat de termijn per 1
juli 1994 al werd gewijzigd van levenslang naar (in principe) maximaal twaalf
jaar, zijn er momenteel wetsvoorstellen aanhangig om de termijn opnieuw te
verkorten. Wanneer en of er een nieuwe wet wordt aangenomen en of er een
overgangsregeling zal zijn, is (nog) niet bekend. Iedereen lijkt het er echter
mee eens te zijn dat de huidige maximale duur van twaalf jaar
partneralimentatie ingekort moet worden. In dit artikel wordt kort ingegaan op
de huidige regeling.

De wet bepaalt dat de rechter op verzoek van de echtgenoot die niet voldoende
inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan
verwerven, ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud
kan toekennen. De rechter kan deze uitkering toekennen onder vaststelling van
voorwaarden en een termijn. Deze termijn is in principe gemaximeerd op twaalf
jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de
burgerlijke stand. Een rechter kán dan ook al op grond van de huidige wetgeving
een kortere termijn dan twaalf jaar toekennen. Dit gebeurt echter nauwelijks.

Indien de rechter géén termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting
alimentatie te betalen in principe van rechtswege na een periode van twaalf
jaar. Het is dan ook van belang om, indien er partneralimentatie dient te worden
voldaan, snel afspraken over de ingangsdatum te maken. Helaas komt het
regelmatig voor dat partijen al lange tijd feitelijk uiteen zijn en de
alimentatieplichtige gedurende deze periode al partneralimentatie betaalt. Deze
periode telt echter niet mee voor de termijn van twaalf jaar!

Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit
huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud
van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van
het huwelijk. In sommige gevallen wordt, in geval van een kinderloos huwelijk
dat langer dan vijf jaar heeft geduurd, toch aangesloten bij de duur van het
huwelijk. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Van belang is
bijvoorbeeld of de ex-echtgenoot in alle redelijkheid een inkomen heeft kunnen
verwerven, rekening houdend met de leeftijd, het opleidingsniveau en de stand
van de banenmarkt.

Een verplichting van een gewezen echtgenoot om partneralimentatie te betalen,
eindigt ook wanneer de alimentatiegerechtigde opnieuw in het huwelijk treedt,
een geregistreerd partnerschap aangaat, dan wel is gaan samenleven met een ander
als waren zij gehuwd. De bewijslast hiertoe ligt bij de alimentatieplichtige.
Opgemerkt wordt dat het vaak bijzonder lastig is aan te tonen dat iemand
samenwoont.

De vaststelling van partneralimentatie is een momentopname. De hoogte van de
partneralimentatie hangt weliswaar af van de (huwelijksgerelateerde) behoefte
van de alimentatiegerechtigde, en staat dus vast, maar ook van de draagkracht
van de alimentatieplichtige. De behoefte wordt bepaald aan de hand van de
inkomsten en uitgaven gedurende de laatste jaren van het huwelijk. Als
vuistregel voor de berekening van de behoefte wordt vaak de zogenaamde “Hofnorm”
gehanteerd. Aan de hand van deze Hofnorm wordt de behoefte van de
alimentatiegerechtigde bepaald op zestig procent van het netto gezinsinkomen na
aftrek van de kosten van de kinderen. Steeds vaker wordt echter afgeweken van
deze Hofnorm. De alimentatiegerechtigde zal dan aan de hand van concrete
gegevens de gestelde behoefte moeten onderbouwen. Vervolgens dient te worden
bekeken in hoeverre de alimentatiegerechtigde in het eigen levensonderhoud kan
voorzien. Vervolgens dient de draagkracht van de alimentatieplichtige berekend
te worden.

Indien sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de financiële
situatie van de alimentatieplichtige óf de alimentatiegerechtigde kán wijziging
van de partneralimentatie worden verzocht. Deze wijzigingsmogelijkheden kunnen
echter in onderling overleg worden beperkt of uitgesloten (in het
echtscheidingsconvenant).

(Bron: Dijkstra Voermans)

In de meeste gevallen zullen facturen die u naar klanten of opdrachtgevers stuurt gewoon tijdig worden betaald. Sinds het begin van de crisis kan het echter ook wel eens langer duren voordat een betaling is voldaan. Maar wat als na het versturen van meerdere aanmaningen en een sommatie het geld nog steeds niet op uw rekening is bijgestort? Dan wordt het tijd om verdere stappen te ondernemen: 4 mogelijkheden om vorderingen te incasseren.

1. Beslag (laten) leggen

Als u onverhoopt te maken krijgt met een hardnekkige wanbetaler, heeft het versturen van aanmaningen of andere dreigbrieven jammer genoeg vaak weinig zin. U zult bij deze groep toch echt andere maatregelen moeten treffen, zoals het aanvragen van gerechtelijke inbeslagname. In eerste instantie zal uw juridisch adviseur u vaak adviseren om beslag te (laten) leggen op eigendommen van de debiteur in kwestie. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken als een bankrekening, maar ook op huizen of completeinboedels kan beslag worden gelegd.

Deze vorm van beslaglegging heet conservatoir beslag en kan vaak binnen een dag worden gerealiseerd. Het voordeel hiervan is dat – wanneer de wanbetaler beseft dat u menens is en alsnog besluit de betaling op korte termijn te voldoen en zo het beslag weer op te heffen – u hiermee een betaling kunt afdwingen zonder dat er verder nog geprocedeerd hoeft te worden. Indien de debiteur u niet direct na de eerste beslaglegging betaalt (of kan betalen) en u wilt dat het beslag in stand gehouden wordt, zult u alsnog een rechtelijke procedure moeten starten om de debiteur in kwestie te veroordelen.

2. Vraag faillissement aan van de debiteur

Indien een debiteur diverse schulden niet aflost, kunt u ook besluiten het faillissementvan deze klant of opdrachtgever aan te vragen. Volgens Antonie Kerstholt, juridisch expert van Ikgastarten.nl, is dit een uiterst effectieve methode om een hardnekkige wanbetaler aan te pakken: “De enige voorwaarde is dat u een direct opeisbare vordering en een zogenaamde steunvordering moet hebben. Dat is een andere schuld van de debiteur die een lokale deurwaarder snel genoeg voor u kan achterhalen. Vaak is alleen dreigen al voldoende om tegenstribbelende debiteuren alsnog te dwingen tot betaling.”

Kerstholt waarschuwt wel voor de mogelijke gevolgen: “Iedere debiteur ervaart een faillissementsverzoek als een schot in de rug. De praktijk wijst uit dat bedrijven die een dreigend faillissement weten af te wenden vaak daarna direct de zakelijke relatie beëindigen. En dat ongeacht het aantal jaren dat de samenwerking heeft geduurd. Er kleven dus wel degelijk commerciële risico’s aan het aanvragen van een faillissement van een debiteur.”

3. Stap naar de rechter

Als u echt tot het uiterste wilt gaan om uw vordering te incasseren en van plan naar de rechter te stappen, kunt u dit op twee manieren doen. U kunt de voorkeur geven aan een normale rechtszaak (ook wel bodemprocedure genoemd) of kiezen voor een kort geding. Die laatste optie is een goede manier om snel (de meeste zaken kunnen binnen een paar weken worden afgerond) een geldvordering van een schuldenaar te innen, mits – en dat is wel belangrijk om in gedachten te houden – uw debiteur de vordering niet in twijfel trekt en u de betreffende vordering eenvoudig hard kunt maken.

4. Verkoop de vordering in kwestie

Een andere mogelijkheid is dat u de vordering verkoopt aan een derde partij, zoals een incassobureau. Het voordeel hiervan is dat u, in tegenstelling tot bovengenoemde maatregelen, niet lang hoeft te wachten op uw geld. Daarnaast vervalt daarmee voor u ook het risico van een incasso. Houd er echter rekening mee dat de koper van de vordering u vaak minder betaalt dan het bedrag op uw oorspronkelijke factuur.

U lijdt hier in sommige gevallen dus wel enig verlies op, maar het verkopen van een vordering is vaak wel de minst tijdrovende oplossing. Uw advocaat of juridisch adviseur kan u het beste vertellen in welke situatie het voordeliger is om de vordering te verkopen of niet. Win dus altijd eerst advies in bij een of meerdere experts voor u definitief besluit van een van bovengenoemde methoden gebruik te maken.

(Bron: ikgastarten)

Ondernemen staat gelijk aan risico nemen: hier vallen ook juridische risico’s onder. Niet elk juridisch risico hoeft ernstige gevolgen te hebben. Echter, het is wel belangrijk om goed te weten wat uw juridische risico’s zijn en deze vervolgens goed te managen. Anders bestaat het gevaar dat de continuïteit van uw bedrijf alsnog in gevaar komt.

Juridisch risico is een breed begrip. Aan al uw bedrijfsprocessen kunnen namelijk juridische risico’s kleven. Denk aan een verkeerde inkooptransactie, late levering van uw product of vergeten huuropzegging van een bedrijfspand, waardoor u nu voor een langere periode aan de huurruimte vastzit. Allemaal voorbeelden van bekende problemen die geld kosten en die u kunt beschouwen als financiële risico’s. En juist deze risico’s kunnen het voortbestaan van uw bedrijf bedreigen.

‘Bad luck’

Het is de schrik van iedere ondernemer: het failliet gaan van een grote debiteur, waarvoor u zich niet hebt verzekerd. In tijden van crisis komt het vaak voor. Het niet betaald krijgen is een juridisch risico dat direct het voortbestaan van de onderneming kan bedreigen. Vervolgens rijst de vraag of u de situatie had kunnen voorkomen. De ervaring leert dat veel MKB’ers dat risico zien als ‘pech’ of ‘bad luk’. Het verzekeren van dit soort risico’s is voor kleine bedrijven namelijk vaak te duur.

Wet en regelgeving

Er zijn echter meer soorten juridische risico’s waarmee u te maken kunt krijgen. Zoals wanneer u niet (of niet goed genoeg) op de hoogte bent van de wet en regelgeving die op het bedrijf van toepassing is.

Risico’s managen

Hoe moet u uw juridische risico’s managen? Mijn cliënten vertel ik altijd dat zij eerst hun risico’s moeten kennen voordat ze deze kunnen managen. Dit kunt u doen door eventuele klachten of conflicten te analyseren. Zo kan vaak al snel een groot aantal risico’s worden geconstateerd, ook juridische.

Oplossing

Daarnaast zijn risico’s eenvoudig uit de relevante wet en regelgeving te halen. Voldoet uw bedrijf aan deze regels? Zo niet, dan zijn er risico’s. Ook zeer effectief is het vragen aan uw medewerkers waar volgens hen de risico’s zitten. Als u de gevaren eenmaal in kaart heeft gebracht, kunt u starten met het daadwerkelijk managen van de risico’s. Soms betekent dit dat u daarvoor hele bedrijfsprocessen moet reorganiseren. Hebben de risico’s te maken met verplichtingen van wetten en regels? Dan geef ik u hierbij meteen de oplossing: leef deze regels simpelweg goed na.

Risico’s afdekken

Voor het afdekken van de allergrootste risico’s kan het afsluiten van een of meerdere verzekeringen soms de oplossing zijn. Denk bijvoorbeeld aan de risico’s op het gebied van aansprakelijkheid. Voor relatief weinig geld kan een startende ondernemer zich goed verzekeren tegen de belangrijkste bedrijfsrisico’s. Let op: u kunt niet alles afdekken. Er blijven altijd risico’s bestaan die niet altijd ernstig hoeven te zijn, maar die wel voor een belangrijke mate het succes van een bedrijf kunnen bepalen.

Grip

Slechte contracten of – nog erger – alleen onduidelijke mondelinge afspraken kunnen voor onrust zorgen en u uiteindelijk veel geld kosten. Grip krijgen op juridische risico’s begint dan ook bij het juiste contractmanagement. Het kunnen overleggen van duidelijke overeenkomsten is een belangrijke voorwaarde om uw juridisch management goed vorm en inhoud te geven.

Kennis

Maar er is meer. Kennis over wet en regelgeving moet up-to-date blijven. Alleen dan kunt u de eventuele juridische risico’s beperken. Als u niet weet om welke risico’s het gaat, valt er immers ook weinig te managen. Deze risico’s worden mede bepaald door de kwaliteit van de juridische processen van uw bedrijfsvoering. En uit onderzoek blijkt dat het daar in het MKB nog wel eens aan wil schorten. Meer aandacht besteden aan de juridische kwaliteit van uw organisatie hoeft u niet eens zoveel geld te kosten. Wel de nodige motivatie, tijd en energie.

7 tips om juridische risico’s te beperken

  1. Wees alert op juridische risico’s in uw bedrijf.
  2. Realiseer u dat juridische risico’s u veel geld kunnen kosten en dat om die reden het managen ervan altijd loont.
  3. Contractmanagement beperkt juridische risico’s.
  4. Blijf up-to-date met de huidige wet en regelgeving; dat kan u snel geld opleveren.
  5. Verzeker uw belangrijkste aansprakelijkheidsrisico’s.
  6. Vergroot uw risicobewustzijn, maar blijf wel (verantwoorde) risico’s nemen. Tenslotte bent u een ondernemer.

(Bron: Ikgastarten)

Samen een onderneming starten en exploiteren heeft de nodige voordelen. Zo kunt u profiteren van elkaars kwaliteiten en de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden onderling verdelen. Startende ondernemers die samen gaan ondernemen kiezen dan ook meestal voor de rechtsvorm vennootschap onder firma (vof).

Als een bedrijf meerdere eigenaren (vennoten) heeft, is het in ieder geval verstandig om afspraken over de samenwerking vast te leggen in een contract. In de praktijk zie ik dat de meeste zaken vooraf prima in een contract zijn opgenomen. Echter: dat geldt niet voor het aspect samenwerking. Dat onderdeel blijft vaak onderbelicht; meestal vanuit de gedachte dat de vennoten elkaar toch al goed kennen.

Conflicten

Het komt immers nogal eens voor dat vennoten partners, vrienden of familieleden van elkaar zijn. In dat geval acht men een schriftelijke vastlegging van afspraken over de samenwerking niet noodzakelijk. Maar dat is een misvatting. Uit de praktijk blijkt juist dat de meeste conflicten binnen een vof ontstaan wanneer de vennoten vrienden of familieleden van elkaar zijn. En dus niet gewend zijn om in een zakelijke omgeving te moeten samenwerken.

Valkuilen

Ik maak ook wel mee dat een typische ‘stront aan de knikker’-situatie ontstaat als vennoten verkeerde verwachtingen van elkaar blijken te hebben. Bijvoorbeeld in het geval dat men te snel heeft besloten om zakelijk met elkaar in zee te gaan zonder van tevoren grondig na te gaan over welke talenten iedere vennoot nu daadwerkelijk beschikt.

Acquisitie

Een techneut die als vennoot bijvoorbeeld ook acquisitie moet plegen, kan gedurende de samenwerking al snel door de mand vallen wanneer nieuwe opdrachten uitblijven. Of er ontstaan problemen als de privépartner van een van de vennoten niet wil dat er wekelijks meer dan dertig uur aan het bedrijf wordt besteed, terwijl een minimum van vijftig uur noodzakelijk is. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Er zijn genoeg voorbeelden te bedenken die aantonen dat – ook als u elkaar privé al een tijd kent – een goede zakelijke samenwerking niet vanzelf ontstaat.

Scheiden doet lijden

Als een conflict onoverbrugbaar blijkt te zijn, zal een vennoot moeten uittreden uit de vof. Dat is echter niet altijd even makkelijk. Afscheid nemen van een bedrijf is veel meer dan het uitkopen van een vennoot alleen. In veel vof’s mag een uittredende vennoot namelijk dezelfde activiteiten niet zomaar elders voortzetten. Dat maakt een mogelijk vertrek er natuurlijk niet makkelijker op.

Schulden

Daarnaast is iedere vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor alle eventuele schulden van de vof. Een vertrek verandert daar niets aan. Tel daarbij de vaak ernstig verstoorde onderlinge relatie tussen de vennoten op en iedere buitenstaander voelt op zijn klompen aan dat een daadwerkelijk vertrek van een van de zakelijke partners veel vraagt van alle betrokkenen. Hoe kunt u deze vervelende situatie voorkomen?

5 praktische tips

  1. Selecteer uw zakelijke samenwerkingspartners op zakelijke kwaliteiten en niet op privé eigenschappen.
  2. Wees extra kritisch bij een mogelijke samenwerking met familie en vrienden.
  3. Leg schriftelijke afspraken over uw samenwerking goed vast. Het moet daarbij niet alleen gaan over de taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, maar ook over het te voeren beleid (en ieders rol daarin).
  4. Is er sprake van aanhoudende irritatie? Roep dan zo snel mogelijk deskundige hulp in.
  5. Denk goed na over de voor- en nadelen van een concurrentiebeding tussen de vennoten. Dit beschermt de vennoten en de vof, maar kan ook belemmerend werken wanneer een vennoot moet uittreden.

(Bron: Ikgastarten)

Voordat u een dienst verricht, moet u uw klant informatie geven over uw bedrijf en de te leveren dienst. Dit staat in de Europese Dienstenrichtlijn. Door duidelijke informatie te geven zorgt u voor vertrouwen tussen u en de klant, zowel zakelijke afnemers (business-to-business) als consumenten (business-to-consumers).

Sommige informatie moet u aan uw klant verstrekken voordat u de dienst levert. Andere informatie hoeft u alleen te geven op verzoek van de klant.

Informatie vooraf

Informatie die u altijd moet geven voor u de dienst levert of voor het contract of de overeenkomst wordt getekend, is:

  • naam en adresgegevens (vestigingsadres, telefoon- en/of faxnummer, e-mailadres) van uw onderneming. Vermeld tevens het adres waarheen eventuele vragen of klachten gestuurd kunnen worden wanneer dit afwijkt van uw vestigingsadres;
  • de rechtspositie en rechtsvorm van uw onderneming;
  • uw inschrijfnummer in het Handelsregister;
  • uw btw-nummer;
  • de prijs van de dienst die u levert wanneer deze vooraf vaststaat;
  • de kenmerken van de dienst, indien dit niet duidelijk is uit de context;
  • wanneer u algemene voorwaarden en bepalingen hanteert, moet u deze verstrekken, inclusief eventuele bepalingen over het op de overeenkomst toepasselijke recht en de bevoegde rechter;
  • wanneer er voor uw bedrijf een vergunning vereist is: de adresgegevens van de bevoegde instantie die de vergunning heeft verleend of van het centraal loket;
  • beoefent u een gereglementeerd beroep, vermeld dan uw inschrijving in een beroepsorde of bij een vergelijkbare organisatie, evenals de beroepstitel en het land waar die is verleend;
  • niet bij wet voorgeschreven garantie na verkoop;
  • wanneer u gebonden bent aan een gedragscode of lid van een beroepsorde waarbij geschillen buiten de rechter om afgehandeld kunnen worden, dan moet u dit vermelden. Ook geeft u informatie over waar de gedragscode of informatie over de beroepsorde te raadplegen is. Dit dient u te vermelden in elk document waarin uw diensten in detail worden beschreven. Daarnaast moet u aangeven waar uw klant kan nalezen hoe geschillen worden afgehandeld en wat de voorwaarden zijn.

Alle informatie moet helder en ondubbelzinnig zijn.

Wijze van bekendmaking

U mag kiezen op welke van de 4 onderstaande manieren u de informatie aan uw klant geeft:

  • op eigen initiatief;
  • ter inzage leggen op de plek waar de dienst wordt verricht of het contract/de overeenkomst wordt getekend;
  • digitaal beschikbaar stellen, bijvoorbeeld op uw website. Het adres van die website maakt u bekend aan uw klant;
  • meesturen met een offerte of informatiedocumenten.

Informatie op verzoek

Als een afnemer daarom vraagt, moet u ook de volgende informatie aan hem verstrekken:

  • wanneer vooraf geen prijs is afgesproken: de prijs, de manier waarop de prijs berekend wordt of een gedetailleerde kostenschatting van de dienst;
  • informatie over activiteiten en partnerschappen die direct verband houden met de dienst en de maatregelen die u heeft genomen om belangenconflicten te voorkomen. Deze informatie dient u te vermelden in elk document waarin uw diensten in detail worden beschreven;
  • wanneer u onder een gedragscode valt, moet u deze vermelden, evenals het adres waar deze digitaal kan worden geraadpleegd en in welke talen deze beschikbaar is;
  • voor gereglementeerde beroepen: een verwijzing naar de in het land van vestiging geldende beroepsregels en de manier waarop deze zijn in te zien.

Europese dienstenrichtlijn

Bovenstaande regels staan in de Europese Dienstenrichtlijn. De Dienstenrichtlijn maakt het voor dienstverleners gemakkelijker om te ondernemen in de Europese Unie (EU), IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Bovendien is het de bedoeling dat er meer grensoverschrijdend dienstenverkeer zal gaan plaatsvinden. In Nederland is de Dienstenrichtlijn vastgelegd in de Dienstenwet.

(Bron: Overheid)