DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, auto

Per 01-01-2015 wordt de tabel waar aan de hand van het bijtellingspercentage van een auto bepaald wordt aangepast. In dit artikel treft u de bijtellingscategorieën aan welke voorlopig door het kabinet zijn vastgesteld bij aanschaf van een auto. Heeft u reeds een auto dan geldt er hoogstwaarschijnlijk een overgangsregime dat aangeeft dat de oude bijtelling 5 jaar van kracht blijft.

Dit houdt in dat auto’s die nu nog in het zeer zuinige tarief (14%) en zuinige tarief (20%) vallen na 01-01-2015 in een ander (hoger) tarief kunnen gaan vallen. Het is dus zaak om goed op te letten bij het bestellen welke CO2 uitstoot de nieuwe auto heeft.

Een auto valt onder het nieuwe tarief als deze geleverd wordt op of na 01-01-2015.

Tabel zuinigheidsgrenzen bijtelling g/km 2014en 2015

2014 2015
Bijtelling Uitstoot g/km Bijtelling Uitstoot g/km
 Van Tot Van Tot
Overig Overig
4% 0 0 4% 0 0
7% 1 51 7% 1 51
14% 51 89 14% 51 83
20% 89 118 20% 83 111
25% 125 > 25% 111 >
Diesel Diesel
4% 0 0 4% 0 0
7% 1 51 7% 1 51
14% 51 86 14% 51 83
20% 86 111 20% 83 111
25% 111 > 25% 111 >

 

Om de bijtelling van uw (toekomstige) leaseauto te kunnen bepalen kunt u gebruik maken van onze fiscale bijteller.

Hof Amsterdam oordeelt dat de voorwaardelijke korting van 15% leidt tot een lagere waarde in het economische verkeer van de woning en daarmee tot een lagere WOZ-waarde.

Belanghebbende, X, koopt in november 2010 een nieuwbouwwoning. X krijgt een (onvoorwaardelijke) korting op de vrij-op-naamprijs van 10% vermeerderd met een voorwaardelijke korting van 15%. Bij een positieve waardeontwikkeling dient de nominale korting ingeval van doorverkoop te worden terugbetaald vermeerderd met 30%, bij een negatieve waardeontwikkeling wordt X voor 50% gecompenseerd in de terugbetaling. In geschil is of de 15%-korting invloed heeft op de WOZ-waarde 2011 van de woning.

Hof Amsterdam oordeelt dat de voorwaardelijke korting van 15% leidt tot een lagere waarde in het economische verkeer van de woning en daarmee tot een lagere WOZ-waarde. Het hof verwijst naar zijn uitspraak van 5 september 2013, nr. 12/00546, Belastingblad 2013/516 en oordeelt dat de heffingsambtenaar niets heeft aangevoerd op grond waarvan het hof in de onderhavige zaak tot een andere beslissing kan komen. De kortingsregeling maakt onlosmakelijk onderdeel uit van een samenstel van afspraken die betrekking hebben op de aankoop(prijs) van de woning. Het hof stelt de waarde van de voorwaardelijke kortingsregeling per aankoopdatum vast op 7,5%. Het hof stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast, rekening houdend met de vrij-op-naamprijs, de waardedrukkende invloed van de kortingsregeling en de waardeontwikkeling van de aankoopdatum tot de peildatum.

(Bron: Taxlive)

V X stelde aan haar manager een elektrisch aangedreven personenauto van het model A uit 2012 ter beschikking, die ook privé mocht worden gebruikt. De auto had een cataloguswaarde van € 95.200 en een CO2-uitstoot van 53 gr/km. De fabrikant werkte in 2012 aan een modificatie van model A, waardoor de CO2-uitstoot werd teruggebracht naar 47 gr/km. Voor de modificatie werd een EU-typegoedkeuringscertificaat (ETG) afgegeven door de RDW. De auto van de manager werd vervolgens in januari 2013 gemodificeerd en de RDW stelde daarna de CO2-uitstoot van de auto in het kentekenregister vast op 47 gr/km. BV X ging ervan uit dat de bijtelling hierdoor 0% was, maar de inspecteur stelde dat de bijtelling 14% bedroeg. Het bijtellingspercentage werd volgens de inspecteur bepaald door de CO2-uitstoot op de datum van eerste tenaamstelling van het kenteken in 2012. BV X en de inspecteur spraken af hierover een proefprocedure te voeren. Rechtbank Gelderland besliste dat de invoering van een lager bijtellingspercentage voor schone en energiezuinige auto’s volgens de parlementaire geschiedenis was bedoeld om de aankoop én het gebruik van deze auto’s te stimuleren. Een uitleg van de wet in overeenstemming met doel en strekking ervan bracht volgens de Rechtbank met zich dat een modificatie van de auto daarmee moest worden gelijkgesteld, nu deze had geleid tot een gewijzigde ETG en een aanpassing in het kentekenregister. Het resultaat was namelijk dat gebruik werd gemaakt van een schonere en energiezuiniger auto, die voldeed aan de voorwaarden van artikel 13bis, lid 2, Wet LB. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X gegrond.

(Bron: FUTD)

Rechtbank Gelderland oordeelt in verschillende uitspraken over diverse vragen rondom de btw-correctie voor privégebruik van een auto van de zaak. De zaken spelen alle vier in 2011, toen op 1 juli de regeling werd aangepast. De fiscus wordt in alle zaken in het gelijk gesteld.

 

Bij Rechtbank Gelderland kwamen in vier verschillende zaken diverse vragen aan de orde over de toepassing van twee verschillende fiscale regelingen in één kalenderjaar. Het ging in alle gevallen om auto’s die aan werknemers ter beschikking waren gesteld, in sommige gevallen tegen betaling van een eigen bijdrage. Met de auto’s werd privé gereden, zonder dat een kilometeradministratie werd bijgehouden.

 

Eerste halfjaar 2011

Over het eerste halfjaar in 2011 was onder meer in geschil of de wijzigingsdatum van 1 juli betekende dat geen omzetbelasting was verschuldigd over het privégebruik van de auto door een werknemer. Dit was niet het geval, oordeelde de rechtbank (ECLI 2014:2198). De correctie van het privégebruik voor de werknemer was tot 1 juli gebaseerd op het BUA. De werkgever gaf aan dat nu de toepassing van het BUA verviel op 1 juli, ook de correctieverplichting verviel. Maar in het BUA was niet bepaald dat de correctie pas aan het einde van het kalenderjaar moest plaatsvinden. Op 1 juli was de btw over het eerste halfjaar al van aftrek uitgesloten. Bovendien maakte de werkgever gebruik van de forfaitaire regeling die gold tot 1 juli (correctie van 12% van 25% van de cataloguswaarde). In het betreffende besluit was goedgekeurd dat de correctie mocht plaatsvinden in het laatste tijdvak van het kalenderjaar.

Door gebruik te maken van de forfaitaire regeling was het aan de werkgever om aannemelijk te maken dat hij te veel btw had voldaan, zoals hij vond. Hij moest de uitgaven die hij daadwerkelijk had gedaan voor het privégebruik van de auto aannemelijk maken. Hierin slaagde hij niet, omdat hij alleen kwam met een raming van de zakelijk en privé gereden kilometers en een berekening op basis van gegevens uit de jaarrekening. Dit was onvoldoende.

 

Strijd met Zesde Richtlijn?

In een van de andere zaken (ECLI 2014:2200) oordeelde de rechtbank dat de regeling die gold in het eerste halfjaar van 2011 niet in strijd was met de Zesde Richtlijn. Deze Europese richtlijn staat niet in de weg aan een uitsluiting of beperking van btw-aftrek voor bepaalde categorieën uitgaven die zowel voor bedrijfsdoeleinden als privé worden gebruikt. Dat er in sommige gevallen een eigen bijdrage werd gevraagd aan de werknemers maakte het niet anders. En omdat ook deze werkgever gebruik had gemaakt van de forfaitaire regeling, was het aan hem om aannemelijk te maken dat hij te veel btw had voldaan, mede omdat hij beschikte over de relevante informatie hiervoor. Maar een verwijzing naar de kosten die waren opgenomen in de jaarrekening was onvoldoende om de rechter te overtuigen.

 

Tweede halfjaar 2011

Over het tweede halfjaar van 2011 was onder meer in geschil of de correctie beperkt kon blijven tot de btw die drukte op gemaakte autokosten voor het privégebruik. Ook dit was niet het geval, oordeelde de rechtbank (ECLI 2014:2198). Omdat de werkgever voor het tweede halfjaar gebruik maakte van de forfaitaire correctie (correctie van 2,7% van de cataloguswaarde), moest de werkgever aannemelijk maken dat de voldane btw te hoog was. Ook hierin slaagde de werkgever niet, volgens de rechter.

 

Terugwerkende kracht

In een andere zaak (ECLI 2014:2200) meende de werkgever dat ten aanzien van de auto’s waarvoor geen eigen bijdrage werd ontvangen de correctie beperkt moest blijven tot 3/184 van het over het tweede halfjaar aangegeven en ontvangen bedrag. Het betreffende besluit over de goedkeuring was namelijk op 29 december in het Staatsblad geplaatst en terugwerkende kracht tot 1 juli zou niet zijn toegestaan. De rechtbank oordeelde dat er helemaal geen sprake was van terugwerkende kracht. Het (fictieve-)dienstenartikel waarop de nieuwe correctie is gebaseerd stond immers al sinds 2007 in de wet.

 

Geen strijd met Unierecht

In een andere zaak (ECLI 2014:2199) meende de werkgever dat de forfaitaire regeling zoals die geldt vanaf 1 juli 2011 in strijd is met het Unierecht. Volgens de rechtbank had een eventuele strijdigheid met de Btw-richtlijn van het besluit waarin de goedkeuring staat geen gevolgen voor de geldigheid van het besluit als zodanig. De rechter wees daarbij naar het arrest Van Laarhoven. Het was nu aan de werkgever om aannemelijk te maken dat hij meer btw had voldaan dan hij op grond van de btw-richtlijn verschuldigd zou zijn. De werkgever slaagde hierin niet.

(Bron: Taxence)

Voor de milieu-investeringsaftrek geldt dat er sprake moet zijn van een niet eerder gebruikt bedrijfsmiddel. Een nieuw besluit van de staatssecretaris geeft een goedkeurende regeling voor demo’s.

De staatssecretaris schrijft dat gebleken is dat milieuvriendelijke voertuigen die als demonstratiemodel zijn gebruikt, niet in aanmerking kunnen komen voor milieu-investeringsaftrek omdat zij gelden als gebruikt. Met name bij deze voertuigen met een relatief nieuwe techniek bestaat echter wel behoefte aan demonstratiemodellen. Hij keurt daarom goed dat demo’s die op de milieulijst staan, gelden als niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen als deze voldoen aan de vereisten voor nieuwe vervoermiddelen in de Wet op de omzetbelasting 1968. Dat komt neer op maximaal zes maanden na eerste ingebruikneming of ten hoogste 6000 kilometer.

Daarnaast geeft de staatssecretaris uitleg over eis dat het bedrijfsmiddel niet eerder in gebruik mag zijn genomen voor gevallen waarin een koopoptie wordt uitgeoefend. Of er dan sprake is van een ongebruikt bedrijfsmiddel, hangt af van de intentie die de verkoper had met dit activum.
Als bijvoorbeeld bij huur of lease een optie tot koop na een relatief korte periode na de ingebruikneming van de zaak is opgenomen, en deze optie ook daadwerkelijk in die korte periode wordt uitgeoefend, zal er voor de verkoper in het algemeen eerder sprake zijn van voorraad dan van een bedrijfsmiddel. De koper investeert dan in een niet eerder gebruikt bedrijfsmiddel omdat voorheen bij de verkoper sprake was van voorraad terwijl bij de gebruiker nog geen sprake was van een bedrijfsmiddel.
Als in het huur- of leasecontract geen koopoptie is opgenomen, zal voor de verkoper in het algemeen sprake zijn van een bedrijfsmiddel dat hij exploiteert. Als de huurder of lessee daarna (al dan niet binnen korte tijd) tot koop van het gehuurde overgaat, is dan ook sprake van een investering in een eerder gebruikt bedrijfsmiddel.

Het besluit treedt met terugwerkende kracht tot 17 maart 2014 in werking.

(Bron: Auto en fiscus)

Het systeem van autobelastingen wordt steeds ingewikkelder. Dit komt door de voortdurende aanpassing en uitbreiding van percentages en bedragen in de wetgeving. Gelukkig heeft de ANWB een rekenmodule ontwikkeld om te zien wat u aan autobelastingen betaald.

U vindt de autobelastingchecker hier: http://www.anwb.nl/auto/autobelastingen (voer rechtsonderaan uw gegevens in)

 

Hof Arnhem – Leeuwarden oordeelt dat de aanslagen onjuist zijn vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht. De inspecteur kan dan niet navorderen.

Belanghebbende, X, verhuurt een bedrijfspand aan E bv. De aandelen van E bv worden gehouden door A, de echtgenoot van X. X rekent het pand tot haar box 3-vermogen. In 2010 voert de inspecteur een boekenonderzoek uit bij E bv. Naar aanleiding van dit onderzoek legt de inspecteur navorderingsaanslagen op aan X. Volgens de inspecteur behoort het pand namelijk tot het box 1-inkomen van X. X is het daar op zich wel mee eens, maar wijst er op dat zij het pand in het verleden tot haar box 1-inkomsten heeft gerekend, maar dat de inspecteur dat toen heeft gecorrigeerd. In geschil is of de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen een fout heeft gemaakt.

Hof Arnhem – Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is van een kenbare ambtelijke fout. Het hof legt hierbij de tekst van art. 16 lid 2 onderdeel c AWR restrictief uit. Dit houdt volgens het hof in dat de inspecteur niet kan navorderen als de aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht. Vervolgens stelt het hof vast dat de navordering de inzichttoets niet doorstaat. Het hof overweegt hierbij dat uit het boekenonderzoek was gebleken dat de aan X opgelegde aanslagen onjuist waren en dat de ambtenaren die waren belast met de inhoudelijke toetsing van de aangiften hebben nagelaten de aangiften van X te blokkeren. Volgens het Hof is het niet-blokkeren van de aangiften het gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de behandelende ambtenaren in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht. Het hof vernietigt dan ook de navorderingsaanslagen.

(Bron: Taxlive)

 

Als een werknemer met zijn werkgever afspreekt dat hij een eventuele bijtelling vanwege het privégebruik van de bedrijfsauto zal betalen, moet deze betaling ook echt plaatsvinden in hetzelfde boekjaar. Zo niet, dan zal de Belastingdienst stellen dat toch een bijtelling moet plaatsvinden.

In de volgende zaak ging een werknemer de mist in toen hij probeerde onder de bijtelling privégebruik auto van de zaak uit te komen. Hij had bij de Belastingdienst een Verklaring geen privégebruik auto aangevraagd. Daarbij gold als voorwaarde dat de werknemer een rittenregistratie moest bijhouden. Toen hij dit naliet, kreeg hij van de fiscus een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd. De man stelde dat de bijtelling moest worden vernietigd, omdat hij met zijn werkgever was overeengekomen dat een eventuele bijtelling zou worden verrekend via de rekening courant aan het einde van het boekjaar. Hof Arnhem-Leeuwarden concludeerde dat zo’n vergoeding alleen aftrekbaar was van de bijtelling voor zover deze in hetzelfde loontijdvak en/of hetzelfde boekjaar plaatsvond. In werkelijkheid had de verrekening een paar jaar later plaatsgevonden. Het hof oordeelde daarom dat de inspecteur de werknemer terecht de naheffingsaanslag had opgelegd.

(Bron: Taxence)

oor de toepassing van de bijtelling voor het privégebruik van de bedrijfsauto moet de auto ter beschikking zijn gesteld aan de werknemer voor privégebruik. Is de auto niet ter beschikking gesteld, dan kan die auto ook niet voor privédoeleinden worden gebruikt en hoeft men de bijtelling ook niet toe te passen.

Als een bedrijf aannemelijk kan maken dat het personeel de bedrijfsauto alleen voor de uitoefening van hun werkzaamheden mag gebruiken is er geen sprake van terbeschikkingstelling van de auto. Dit kan bijvoorbeeld door een rittenadministratie te overleggen. Maar ook geloofwaardige verklaringen kunnen soms voldoende zijn. Zo vond Rechtbank Breda dat de directeur en de (ex-)werknemers van een bedrijf overtuigend hadden verklaard dat zij de bedrijfsauto’s uitsluitend voor hun werk mochten gebruiken. Deze verklaringen waren bovendien in lijn met de verklaringen van het bedrijf.  Volgens het hof had het bedrijf de auto’s dus niet ter beschikking gesteld aan het personeel, laat staan voor privégebruik. Nu de fiscus het tegendeel niet kon bewijzen, was de naheffingsaanslag en boete voor het privégebruik van de auto ten onrechte opgelegd.

(Bron: Taxence)

Door indiening van deze verklaring bij de belastingdienst kan BPM-heffing in deze gevallen voorkomen worden.

 

Bestelauto op verkeerde naam

Ondernemers zijn voor hun zakelijk gebruikte bestelauto vrijgesteld van BPM. Controle daarop vindt in principe plaats via de kentekenregistratie. In de praktijk komt het echter voor dat een bestelauto per abuis op naam van de verkeerde persoon wordt gesteld.

BPM-vrijstelling

Te denken valt aan de situatie dat de auto op naam van de directeur-eigenaar wordt gesteld in plaats van op de vennootschap. Formeel kan dan geen aanspraak worden gemaakt op de BPM-vrijstelling.

Tijdig actie ondernemen

In dergelijke gevallen hoeft dit echter niet tot BPM te leiden, mits tijdig actie wordt ondernomen. De fiscus keurt goed dat BPM-heffing achterwege blijft als de onjuiste tenaamstelling binnen één maand wordt hersteld en beide partijen een schriftelijk verklaring ondertekenen.

Verklaren naamstelling

De eerste kentekenhouder moet daarin verklaren dat de bestelauto per abuis op zijn naam was gesteld. De tweede kentekenhouder dient te verklaren dat hij zich zal houden aan de voorwaarden van de ondernemersvrijstelling.

(Bron: Auto & fiscus)