X was eigenares van een bedrijfspand dat zij verhuurde aan de BV waarvan haar echtgenoot alle aandelen in handen had. In haar aangiften IB 2008 en 2009 nam zij dit pand op in box III, maar naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de BV stelde de inspecteur dat het bedrijfspand in box I viel en dat hij haar aangiften zou corrigeren. De aanslagen werden echter geautomatiseerd en conform de aangiften opgelegd. De behandelende ambtenaren hadden nagelaten de aangiften over 2008 en 2009 te blokkeren in het traject van geautomatiseerde afdoening en verwerking van de aangiften. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste dat ofschoon de te weinig geheven belasting meer bedroeg dan 30% van de verschuldigde belasting, de inspecteur niet kon navorderen. De staatssecretaris ging in cassatie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak en wees de zaak terug om de vraag te beantwoorden of sprake was van een fout die voor X redelijkerwijs kenbaar was. Het Hof besliste dat X bij de ontvangst van de aanslag voor 2008, waarbij de aangifte met betrekking tot de allocatie van het pand was gevolgd, moest hebben begrepen dat een fout was gemaakt en dat de aanslag op dit punt afweek van wat de inspecteur had willen regelen. Dit gold volgens het Hof ook voor de aanslag voor 2009. Voor die aanslag kwam daar nog bij dat de inspecteur uitdrukkelijk had laten weten dat hij van plan was van de aangifte af te wijken en de opbrengst verminderd met de kosten in de heffing te betrekken als inkomsten door het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen. Na ontvangst van die brief kon X bij de ontvangst van de aanslag voor 2009 niet anders dan zien dat bij de aanslagregeling een fout was gemaakt. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond.
(Bron: FUTD)