DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, omzetbelasting

De Belastingdienst heeft modelovereenkomsten op haar site geplaatst voor de situatie waarin de opdrachtgever zeker wil weten dat hij geen loonheffingen hoeft in te houden en af te dragen. De voorbeeldovereenkomsten van de Belastingdienst zeggen niets over de aanwezigheid van btw-ondernemerschap en of er een vrijstelling kan worden toegepast.

De modelovereenkomsten zijn geen werkgeversgezag; meestal is sprake van opdrachtverstrekking. De opdrachtnemer stuurt een factuur waarbij hij/zij per tijdseenheid of afgerond project wordt betaald. In deze situatie zal al gauw sprake zijn van btw-ondernemerschap, maar dit moet per geval afzonderlijk worden beoordeeld.

Btw-vrijstelling

Bij een aantal overeenkomsten is een btw-vrijstelling van toepassing, bijvoorbeeld omdat er medische prestaties worden verricht waarbij een BIG-registratie vereist is. Bij toepassing van de voorbeeldovereenkomst voor muziekonderwijzer, is de leeftijd van de leerling van belang voor vaststelling van de btw-heffing. Is de leerling jonger dan 21 jaar, dan is er een vrijstelling voor de btw. Is de leerling ouder dan 21 jaar, dan is er 21% btw over de muzieklessen verschuldigd. Bij toepassing van de overeenkomsten dient per geval beoordeeld te worden of er sprake is van btw-ondernemerschap. Dit is afhankelijk van de feitelijke situatie. Over het algemeen zal snel sprake zijn van btw-ondernemerschap, maar kunnen specifieke vrijstellingen van toepassing zijn waardoor er geen btw hoeft te worden vermeld op de factuur.

(Bron: HLB)

Bij gebruik van de nieuwe DBA-modelovereenkomsten van de Belastingdienst kunnen btw-vrijstellingen in gevaar komen, aldus Carola van Vilsteren in Tax Talks.

Bij het uitlenen van personeel is btw een belangrijk punt, omdat de btw een kostenverhogend effect heeft. Het uitlenen van personeel is volgens een besluit in beginsel een belaste prestatie ter zake waarvan btw in rekening dient te worden gebracht, al kan de heffing in een aantal situaties toch achterwege blijven.

Opdrachtverstrekking en btw

Vanuit btw-perspectief lijken de nieuwe DBA-modelovereenkomsten van de Belastingdienst ook tot nieuwe problemen te kunnen leiden. Om een dienstbetrekking te voorkomen, streeft men naar een opdrachtverstrekking. Een opdrachtverstrekking is normaal gesproken belast met btw, tenzij een vrijstelling van toepassing is. Kijkend naar de modellen voor bijvoorbeeld medici, dan is er geen btw-probleem als het om een BIG-er gaat die een medische dienst verricht omdat hij onder een vrijstelling valt. Als het gaat om een gastdocent die wordt ingezet voor het verzorgen van wettelijk geregeld onderwijs, wordt het een ander verhaal. Er kunnen in dat geval wel goedkeuringen gelden, maar juist de school moet dan de lead hebben. Dat wringt met de arbeidsrelatie en dat gaat voor de btw niet goed, aldus Carola van Vilsteren in de aflevering van Tax Talks van 19 januari 2016.

Werken met personeel zonder btw-heffing?

Een oplossing voor gezamenlijk werken met personeel zonder btw is bijvoorbeeld via een overeenkomst ‘kosten voor gemene rekening’. Het nadeel hierbij is echter dat ieder een deel van de kosten volgens een vooraf vastgestelde verdeelsleutel voor zijn rekening moet nemen, en deze verdeelsleutel kan niet meer gewijzigd worden. Partijen kunnen bijvoorbeeld ook een zogenaamde ‘pot-overeenkomst’ aangaan. Het gezamenlijke personeelslid wordt dan van een gemeenschappelijke bankrekening betaald en er zit geen vaste verdeelsleutel in.

(Bron: Taxence)

X en zijn echtgenote Y kochten in 2006 vijf appartementsrechten in een appartementencomplex. Voor de levering van de appartementsrechten op 10 oktober 2007 was op 16 mei 2007 € 93.004 aan BTW in rekening gebracht die X pas in het tweede kwartaal 2008 in aftrek bracht als voorbelasting. X had de appartementsrechten in 2007 in gebruik genomen. Hij gebruikte het woonappartement ook voor werkzaamheden ten behoeve van zijn onderneming, vooral voor het voeren van de administratie daarvan. De teruggaaf was aan hem verleend. De inspecteur stelde later dat X de appartementsrechten tot zijn privévermogen had gerekend zodat hij geen recht had op aftrek van voorbelasting. X ging in beroep tegen de opgelegde naheffingsaanslag BTW. Hij stelde dat hij al in 2007 de appartementsrechten als ondernemingsvermogen had geëtiketteerd en dat het hem niet kon worden tegengeworpen dat de in rekening gebrachte BTW door een omissie pas in een later tijdvak in aftrek was gebracht. Hof Den Bosch verwees naar een arrest van 8 oktober 2010 waarin de Hoge Raad had beslist dat een aftrek waarop direct aanspraak bestond, maar die in eerste instantie ten onrechte niet was gerealiseerd, niet alsnog via herziening kon worden teruggevraagd. Als laatste tijdstip waarop de keuze om een goed al dan niet als ondernemingsvermogen aan te merken, gold het tijdstip waarop het goed in gebruik was genomen. Het tijdstip van ingebruikname was volgens het Hof het laatste tijdstip waarop X de appartementsrechten tot zijn ondernemingsvermogen kon rekenen. Uiterlijk op dat moment moest X uitdrukking geven aan zijn keuze. Het stond volgens het Hof niet precies vast wanneer de ingebruikname had plaatsgevonden, maar het stond wel vast dat dit in 2007 had plaatsgehad. Het Hof besliste dat X er niet voor had gekozen om de appartementsrechten in 2007 tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen omdat hij de in rekening gebrachte BTW niet uiterlijk in de aangifte BTW over het vierde kwartaal 2007 als voorbelasting in aftrek had gebracht. De beslissing dat X de appartementsrechten niet tot zijn ondernemingsvermogen had gerekend, bleek volgens het Hof ook uit het feit dat X in de jaren 2007 tot en met 2010 geen BTW wegens een fictieve dienst in zin van artikel 4, lid 2, onderdeel a, Wet OB had aangegeven.

(Bron: FUTD)

Zorggroepen, gezondheidscentra en geboortezorgcentra in de eerste lijn betalen vanaf komend jaar geen 21 procent btw meer over de vergoeding voor de overheadkosten die zij maken. Een ruime meerderheid in de Tweede Kamer stemde woensdagmiddag in met een amendement op het Belastingplan 2016 van de parlementariërs Neppérus (VVD) en Groot (PvdA), dat deze btw-vrijstelling per 1 januari 2016 moet regelen. Het Belastingplan van staatssecretaris Wiebes moet overigens nog worden goedgekeurd door de Eerste Kamer, waar de coalitie van PvdA en VVD geen vanzelfsprekende meerderheid heeft.

In het amendement stellen beide coalitiegenoten voor om de verbruiksbelasting op onder meer frisdrank, limonade en vruchtensap (frisdrankaccijns) te verhogen. Het geld dat deze fiscale maatregel de schatkist oplevert, zo’n 30 miljoen euro per jaar, moet worden ingezet om een btw-vrijstelling te kunnen bekostigen voor zorggroepen. Staatssecretaris Wiebes (VVD, Financiën) kan aan de wens van de Kamer tegemoetkomen door het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting uit 1968 aan te passen. Hiervoor is geen wetswijziging nodig. Wiebes deed vorige week in een debat over het Belastingplan al de toezegging dat hij de btw-vrijstelling voor zorggroepen per 1 januari volgend jaar zou regelen, mits het amendement door een meerderheid van de Kamer gesteund zou worden.

‘Het ei is gelegd’, zegt Theo Bisschops, fiscaal jurist en directeur van zorggroep RCH Midden-Brabant. ‘Waarschijnlijk regelt de staatssecretaris via een beleidsbesluit nu dat zorggroepen en gezondheidscentra voortaan erkend worden als sociale en culturele instellingen. Volgens Europese regels zijn zij vrijgesteld van het betalen van btw. Deze weg is onlangs ook in de wijkverpleging bewandeld. Hiermee erkent de politiek dat als de zorg onderdeel is van een geheel, zoals bij ketenzorg het geval is, de belastingdienst niet zomaar een knip kan maken.’

Al enkele jaren komen zorggroepen en gezondheidscentra in het geweer tegen de btw-heffing op de vergoeding voor de administratieve kosten die zij maken om de kwaliteit van en de samenwerking in de zorg te handhaven en te verbeteren. De fiscus oordeelde tot op heden dat bij het maken van overheadkosten door zorggroepen er geen directe zorgrelatie is met de patiënt en dat er daarom geen sprake kan zijn van btw-vrijgestelde medische zorgverlening. Een standpunt dat in het voorjaar van 2014 nog door het Amsterdamse Hof werd bevestigd in een zaak die was aangespannen door zorggroep Zaanstreek-Waterland.

Al stelde Christel van Vugt, accountmanager bij brancheorganisatie InEen, onlangs in een artikel in Medisch Contact dat de fiscus in de afgelopen jaren niet één lijn heeft getrokken bij het aanslaan van de zorggroepen. ‘Sommige zorggroepen hebben (..) nooit btw betaald. Sommige hebben een vrijstelling, andere weer niet. Weer andere hebben, na de uitspraak van het Amsterdamse Hof in 2014, een forse aanslag met terugwerkende kracht opgelegd gekregen. ’

Een interessante vraag is nu of de fiscus besluit om met terugwerkende kracht de btw-aanslagen voor zorggroepen kwijt te schelden. Nika Stegeman, belastingadviseur, reageert terughoudend. ‘Het grootste struikelblok is dat de btw-vrijstelling gekoppeld is aan de verhoging van de verbruiksbelasting op frisdrank. Er is dus pas per 1 januari 2016 budgettaire dekking voor het schrappen van de btw-heffing op zorggroepen. Aan de andere kant merk je ook dat de Kamer vindt dat deze vrijstelling echt nodig is. De Kamer kan de staatssecretaris dan ook opdragen om zorggroepen met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 vrij te stellen van het betalen van btw. Een regeling waarbij zorggroepen ook een btw-vrijstelling krijgen voor de jaren tot 2015, is uitvoeringstechnisch lastig. Je hebt het hier dan namelijk over gesloten boekjaren.’

Bisschops: ‘Met deze uitspraak van de Kamer in de hand heeft de belastingdienst het recht om tot 1 januari 2016 btw te heffen op de overheadkosten van zorggroepen. In theorie zou de fiscus na dit aangenomen amendement dus zelfs extra werk kunnen gaan maken van het met terugwerkende kracht aanslaan van zorggroepen. Onder de belastinginspecteurs zitten hele eigengereide personen en de wettelijke naheffingstermijn is vastgesteld op vijf jaar. Daarna ben je pas veilig. Aan de andere kant kan staatssecretaris Wiebes ook besluiten om de btw-aanslagen op zorggroepen over de afgelopen vijf jaar juist terug te draaien. Dit is ook in de wijkverpleging gebeurd. Het is allemaal heel verwarrend. De champagne kan nog niet open.’

Zelf probeert Bisschops de heffing van ongeveer een half miljoen euro (inclusief naheffing) die zijn zorggroep RCH Midden-Brabant kreeg opgelegd ongedaan te maken via een bodemprocedure bij de rechtbank Zeeland/West-Brabant. ‘Ondanks dit besluit van de Kamer gaan wij onze procedure gewoon doorzetten. Of de fiscus moet ineens een draai make. Voor mij is dit een principekwestie.’

(Bron: Medisch-contact)

Ondernemers moeten zich voor hun internetverkopen van goederen sneller dan voorheen voor btw-doeleinden registreren in Frankrijk, als zij goederen leveren aan in Frankrijk woonachtige vrijgestelde ondernemers of particulieren. Het drempelbedrag wordt vanaf 2016 verlaagd van € 100.000 naar €  35.000 en is dan even hoog als in België. Het drempelbedrag voor Duitsland bedraagt € 100.000. Blijft btw registratie ten onrechte achterwege? Dan loopt u het risico op een btw naheffingsaanslag en een fikse boete.

 

Regeling voor afstandsverkopen

De regeling voor afstandsverkopen geldt voor verkopen op afstand. Dit zijn verkopen vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke levering aan een btw-ondernemer leidt normaal gesproken tot een intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst van de verzending.

 

De levering aan de volgende afnemers leidt echter niet tot een verwerving:

  • Particulieren (= niet-btw-ondernemers).
  • Landbouwregelaars (= toepassing landbouwregeling).
  • Btw-ondernemers die uitsluitend btw-vrijgestelde prestaties verrichten.
  • Niet-btw-plichtige rechtspersonen, die uit de lidstaat minder afnemen dan

o    € 10.000 (lidstaat van verwerving: Nederland)

o    € 11.200 (lidstaat van verwerving: België)

o    € 12.500 (lidstaat van verwerving: Duitsland)

o    € 10.000 (lidstaat van verwerving: Frankrijk).

 

Doordat in de lidstaat van aankomst geen heffing btw plaatsvindt, bepaalt de lidstaat van verzending het btw-tarief. De leveranciers doen er dus goed aan om zich in de lidstaat te vestigen met het laagste btw-tarief. Zij zorgen ervoor, dat het voor de afnemers niet uitmaakt vanwaar de goederen worden verzonden. Dit bereiken de leveranciers door zorg te dragen voor de verzending van de goederen.

 

Concurrentie voorkomen

De regeling voor afstandsverkopen moet voorkomen, dat er concurrentie optreedt tussen lidstaten. Boven een bepaalde omzetdrempel bepaalt de lidstaat van aankomst het btw-tarief. Er moet dan btw worden voldaan in de lidstaat van aankomst van de verzending. De leverancier is deze btw verschuldigd.

 

Btw-registratie in ander EU-lidstaat

Bij overschrijding van de drempelwaarde (of het jaar ervoor) bent u verplicht tot btw-registratie in de andere EU-lidstaat. Doet u dit niet? Dan riskeert u een naheffingsaanslag en een fikse boete van de buitenlandse Belastingdienst. De kans op een dergelijke buitenlandse naheffing wordt namelijk steeds groter.

 

Tip

Levert u goederen aan vrijgestelde ondernemers of particulieren in andere lidstaten? Ga dan na of u uw onderneming moet registreren in de andere lidstaat.

(Bron: ABAB)

Rechtbank Den Haag bevestigt dat bij de berekening van de aftrekbare voorbelasting men de pro rata-methode niet alleen moet toepassen op gefactureerde btw, maar ook op verlegde btw.

In deze zaak had een lichaam facturen ontvangen van twee beheermaatschappijen voor het verrichten van managementdiensten. De btw over de managementfees was verlegd. Het lichaam meende dat de managementfees moesten worden aangemerkt als kosten zonder omzetbelasting. De verlegde btw zou daardoor volledig aftrekbaar zijn. Maar de rechtbank wees dit standpunt af. Ook voor verlegde btw geldt de pro rata-methode. Het lichaam moest deze methode toepassen omdat het zowel belaste als vrijgestelde prestaties verrichtte en de beheerswerkzaamheden op al deze prestaties zag.

(Bron: Taxence)

Vereniging X behartigde de belangen van effectenbezitters en bevorderde effectenbezit. Zij voerde in dat kader ook collectieve juridische acties tegen bedrijven die volgens haar schade hadden toegebracht aan de belangen van beleggers. Wanneer een juridische actie uitmondde in een schikking met het desbetreffende bedrijf, ontvingen de beleggers (door tussenkomst van X) een compensatie van dat bedrijf. De juridische acties werden door X op eigen initiatief gestart. Zij ontving hiervoor geen aparte vergoeding van haar leden of van derden. X bracht de voorbelasting die aan haar in rekening was gebracht voor het voeren van de juridische acties in aftrek. Het betrof nagenoeg uitsluitend BTW op de kosten van extern ingewonnen juridisch advies en kosten van advocaten voor het voeren van procedures. De inspecteur weigerde de aftrek. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens. X ontving voor de juridische acties geen aparte vergoeding van haar leden. De contributie die de leden betaalden, stond niet in rechtstreeks verband met de juridische acties. Het uitvoeren van de juridische acties was volgens de Rechtbank uitsluitend een vorm van collectieve belangenbehartiging zonder dat daartegenover een vergoeding stond. X verrichtte met de juridische acties geen handelingen die waren onderworpen aan BTW en de kosten werden niet gemaakt voor belaste handelingen. De kosten van de juridische acties konden volgens de Rechtbank ook niet worden aangemerkt als algemene kosten die waren gemaakt met het oog op de versterking van de algemene economische activiteit van X, omdat geen rechtstreeks en noodzakelijk verband bestond tussen de kosten van de juridische acties en de gehele economische activiteit. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

De Hoge Raad oordeelt dat, totdat het drempelbedrag wordt overschreden, de plaats van levering bij afstandsverkopen wordt bepaald door de hoofdregel van art. 5 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968. Nu het drempelbedrag niet is overschreden is art. 5a lid 1 Wet OB 1968 niet van toepassing op de afstandsverkopen.

X bv handelt vanuit Nederland in kleding en bijbehorende accessoires. X bv verkoopt deze artikelen onder meer via een webwinkel. Tot de clientèle behoren ook particulieren in Duitsland. Naar aanleiding van een controle legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X bv. X bv stelt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met een door haar voldaan bedrag aan btw, omdat dat bedrag betrekking zou hebben op door haar, via haar webwinkel aan particuliere afnemers in Duitsland, verkochte en afgeleverde artikelen. Hof Amsterdam oordeelt dat X bv het bedrag niet in mindering kan brengen. Het hof wijst er hierbij op dat in het eerste kwartaal van 2010 het drempelbedrag van € 100.000 nog niet was overschreden. Volgens het hof kan art. 5a Wet OB 1968 dan niet worden toegepast voor die verkopen, omdat de plaats van levering pas na het bereiken van het drempelbedrag wordt verlegd van Nederland naar het land van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen. X bv stelt in cassatie dat gedurende het jaar 2010 het drempelbedrag van € 100.000 is overschreden, zodat ook in het eerste kwartaal geen btw is verschuldigd.

De Hoge Raad oordeelt dat, totdat het drempelbedrag wordt overschreden, de plaats van levering bij afstandsverkopen wordt bepaald door de hoofdregel van art. 5 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968. De plaats van levering wordt dan bepaald door de plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat het drempelbedrag in het eerste kwartaal van 2010 niet is overschreden, zodat art. 5a lid 1 Wet OB 1968 niet van toepassing is op de afstandsverkopen uit het eerste kwartaal van 2010. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

(Bron: Taxlive)

De Belastingdienst mag bij eigenaren van zonnepanelen energiebelasting heffen over de stroom die op andermans dak is opgewekt.

Dat blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag. Energiebedrijf Eneco en energiecoöperatie LochemEnergie hebben eerder een zaak over deze kwestie aangespannen.

De fiscus vindt dat eigenaren en huurders van zonnepanelen op andermans dak belasting over de stroom moeten betalen, omdat er sprake is van levering van de stroom.

De rechter geeft de Belastingdienst op dat punt gelijk. Eneco en LochemEnergie laten in een reactie weten de uitspraak te betreuren.

Ongelijkheid

“Volgens Eneco en LochemEnergie wordt zo ongelijkheid voor een grote groep burgers die geen geschikt eigen dak heeft in stand gehouden.”

De partijen stellen dat deze groep nu niet dezelfde opbrengst uit hun zonnepanelen kan halen, terwijl de zonne-energie wel voor eigen rekening en risico wordt opgewekt.

“Zij moeten belasting betalen voor de levering van stroom terwijl dit al hun eigen, zelf opgewekte stroom is, uit zelf betaalde zonnepanelen elders.” Consumenten met zonnepanelen op een eigen dak hoeven daar geen belasting over te betalen.

Niet bereikbaar

“De uitspraak zorgt er voor dat duurzame energie voor heel veel burgers niet bereikbaar gaat worden.”

Het bedrijf en de energiecoöperatie zeggen de uitspraak goed te bestuderen en later te besluiten of ze nog nadere stappen ondernemen.

(Bron: nu.nl)

A verkocht in 2000 zijn aandelen in BV X. Hij bleef aan als bedrijfsleider en bedong bij de aandelenverkoop dat aan hem een bedrijfswoning om niet ter beschikking zou worden gesteld. Eind 2004 startte BV X met de bouw van deze woning op haar bedrijfsterrein. Aanvankelijk bracht BV X geen voorbelasting in aftrek, maar in 2008 maakte zij alsnog bezwaar tegen de op aangifte voldane BTW. De inspecteur stelde een boekenonderzoek in en concludeerde dat in 2006 sprake was geweest van een integratielevering als bedoeld in artikel 3, lid 1, onderdeel h, Wet OB, omdat A toen de bedrijfswoning had betrokken. Er volgde een naheffingsaanslag BTW over 2006 van € 99.423. BV X ging in beroep en stelde dat A de bedrijfswoning al in oktober 2005 in gebruik had genomen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de bedrijfswoning pas in 2006 in gebruik was genomen. Dat BV X in haar aangiften loonheffingen pas vanaf januari 2006 loon in natura had aangegeven voor het gebruik van de bedrijfswoning was daarvoor onvoldoende. Uit de administratie van BV X en uit een brief van A bleek dat de woning in oktober 2005 in gebruik was genomen. De naheffingsaanslag was volgens de Rechtbank over het verkeerde tijdvak opgelegd en de op het aanslagbiljet voorkomende vermelding van het tijdvak van heffing berustte ook niet op een duidelijke voor BV X kenbare vergissing. De Rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag.

(Bron: Futd)