DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)

Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn de fiscale regels voor saldolijfrenten gewijzigd. Bent u in bezit van een zogenaamde saldolijfrente, dan moet u er rekening mee houden dat het overgangsrecht per 2021 eindigt.

Wat is een saldolijfrente?

Een saldolijfrente is een levensverzekering waarbij de premies (of koopsom*) die u betaalde niet aftrekbaar waren. Daarom worden de uitkeringen pas belast op het moment dat zij meer gaan bedragen dan de inleg die u heeft betaald. Dit heet de saldomethode. * We spreken hierna van inleg, waarmee zowel de premie als koopsom bedoeld is

Bijvoorbeeld: u heeft € 74.000 niet aftrekbaar ingelegd. Wanneer de uitkeringen gaan lopen, worden zij pas belast vanaf het moment dat zij meer gaan bedragen dan € 74.000. Stel dat de jaarlijkse uitkeringen € 10.000 bedragen. Dan is de eerste 7 jaren de uitkering belastingvrij. Na het 7e jaar resteert nog € 4.000, zodat in jaar 8 € 6.000 belast wordt. Vanaf het 9e jaar zijn de uitkeringen volledig belast in box 1. Hierdoor wordt uiteindelijk alleen het rendement in de polis, wat u meer krijgt dan uw inleg, belast.

Fiscale behandeling vanaf 2001

Met de invoering van de wet IB 2001 is de behandeling van een lijfrentepolis met niet aftrekbare inleg veranderd en zou deze via box 3 moeten plaatsvinden. Daar wordt dan de waarde van de polis belast en zijn de uitkeringen niet meer belast in box 1. Latere wijzigingen hierop laten we buiten beschouwing omdat die niet relevant zijn voor de saldolijfrente van vóór 14 september 1999. Dat was de datum waarop de plannen voor de wet IB 2001 gepresenteerd werden.

Overgangsrecht

Als u de saldolijfrente heeft afgesloten vóór 14 september 1999, geldt het overgangsrecht. Door het overgangsrecht zijn de uitkeringen uit deze oude saldolijfrentes nog steeds belast in box 1 en is de saldomethode op deze uitkeringen nog steeds van toepassing. Dit jaar, 2020, is het laatste jaar dat dit overgangsrecht nog geldt. Vanaf volgend jaar behoort de waarde van deze polissen tot de grondslag van box 3. U betaalt dan geen belasting meer in box 1 over de uitkeringen, maar box 3 heffing over de waarde op 1 januari. Daarbij vindt nu op 31 december ineens heffing in box 1 plaats over het in de toekomstige uitkeringen aanwezige rendement. Dus over de waarde van de polis minus de inleg die nog niet op jaarlijkse uitkeringen in mindering is gekomen.

Bijvoorbeeld: de niet aftrekbare inleg bedroeg € 74.000. Er zijn uitkeringen geweest van in totaal € 20.000. De waarde van de polis op 31 december van dit jaar bedraagt € 180.000. Van de niet aftrekbare inleg is nog € 54.000 over. Tot dit bedrag zouden de toekomstige uitkeringen nog onbelast zijn. Daarom betaalt u nu belasting over € 126.000. Het maximale tarief in box 1 is dit jaar 49,5%. Op deze afrekening mag u op verzoek het bijzondere tarief van 45% toepassen.

Op 1 januari 2021 wordt de waarde van € 180.000 belast in box 3. Hoeveel u precies betaalt hangt van uw overige vermogen af, maar dit kan oplopen tot bijna € 3.000.

Beperken gevolgen einde overgangsrecht

Wat kunt u doen om de belastingheffing in box 1 te matigen? Als de polis bij een verzekeringsmaatschappij loopt, kunt u ervoor kiezen om de polis af te kopen. De afkoopwaarde zal lager zijn dan de waarde van de polis die u gewoon voortzet. Bij afkoop ontvangt u in de toekomst geen uitkeringen meer, maar nu ineens de afkoopwaarde. De heffing vindt dan plaats over de afkoopwaarde. U kunt dit doen als u geen mogelijkheid heeft om de belasting te betalen die het gevolg is van het einde van het overgangsrecht. Bij afkoop geldt niet het bijzondere tarief van 45%.

Wanneer u deze verzekering bij uw eigen bv heeft afgesloten heeft u de mogelijkheid om van de toekomstige uitkeringen af te zien. Dan stopt de polis en ontvangt u in het geheel geen uitkeringen meer. Daarom hoeft u geen belasting in box 1 te betalen i.v.m. het einde van het overgangsrecht. De polis is immers beëindigd. De bv betaalt dan vennootschapsbelasting omdat de verplichting die zij had niet meer bestaat. Dat leidt tot een belaste vrijval. Als de bv compensabel verlies heeft komt dat op de winst in mindering. Omdat de bv geen lijfrente-uitkeringen meer hoeft te doen kan zij dit vrije vermogen aan u uitkeren als dividend. Dit kan qua belastingheffing gunstiger uitpakken dan de afrekening bij het einde van het overgangsrecht, wanneer u de verzekering in stand laat.

Op tijd aanslag vragen!

Als u de heffing over de waarde (of eventueel de afkoopwaarde) moet betalen, dan is het verstandig om niet te lang te wachten met het aanvragen van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Als u deze voor het einde van dit jaar kunt betalen is dat bedrag weg uit de grondslag voor box 3. U betaalt dan geen onnodige box 3 heffing.

Heeft u een saldolijfrente?

Heeft u een lijfrente waarvan u denkt dat het misschien een saldolijfrente is, neem dan contact met ons op. We kijken dan voor u wat de gevolgen van het aflopen van het overgangsrecht zijn en of er eventueel iets aan die gevolgen te doen is.

(Bron: HLB)

Betaalt u premies voor uw lijfrenteproduct (zoals vaste premies op een lijfrenteverzekering en/of vrije stortingen op een lijfrente (bank)spaarrekening)? Dan bestaat de kans dat u deze inleg niet volledig in box 1 heeft kunnen aftrekken ten laste van uw inkomen, vanwege een beperkte jaarruimte en/of reserveringsruimte. Indien u later uitkeringen ontvangt uit uw lijfrenteproduct kan er sprake zijn van dubbele heffing, vanwege het feit dat de uitkeringen in beginsel wel volledig belast zijn in box 1. Enerzijds ontvangt u een uitkering die belast is, terwijl u geen volledige aftrek hebt gehad. Om dit te voorkomen zijn er twee mogelijke oplossingen.

Betaalt u premies voor uw lijfrenteproduct (zoals vaste premies op een lijfrenteverzekering en/of vrije stortingen op een lijfrente (bank)spaarrekening)? Dan bestaat de kans dat u deze inleg niet volledig in box 1 heeft kunnen aftrekken ten laste van uw inkomen, vanwege een beperkte jaarruimte en/of reserveringsruimte. Indien u later uitkeringen ontvangt uit uw lijfrenteproduct kan er sprake zijn van dubbele heffing, vanwege het feit dat de uitkeringen in beginsel wel volledig belast zijn in box 1. Enerzijds ontvangt u een uitkering die belast is, terwijl u geen volledige aftrek hebt gehad. Om dit te voorkomen zijn er twee mogelijke oplossingen.

Verklaring fiscaal geruisloze terugstorting

Vanaf 1 januari 2018 bestond er géén mogelijkheid meer om de niet-aftrekbare lijfrentepremies die meer bedragen dan €2.269 belastingvrij terug te laten storten. Hier heeft de Staatssecretaris verandering in gebracht bij besluit van 16 mei 2019. U kunt namelijk een verklaring bij de Belastingdienst aanvragen, om te veel betaalde premie of te hoge inleg belastingvrij terug te laten storten.
Hier zijn de volgende voorwaarden aan verbonden:

  • U doet een schriftelijk verzoek bij de inspecteur
  • De goedkeuring geldt alleen voor betalingen gedaan in het kalenderjaar én de vijf daaraan voorafgaande jaren (tot en met 31 december 2019 kunt u dus nog verzoeken om terugstorting over het jaar 2014)
  • De goedkeuring geldt niet voor premies waar uw aftrek niet is verwerkt waar het wel mogelijk is. Voor zover u aftrekmogelijkheden heeft, moeten deze worden toegepast
  • Het fiscaal geruisloos terug te storten bedrag wordt, met terugwerkende kracht, in uw box 3 grondslag opgenomen 

Voorbeeld

U heeft een geblokkeerde lijfrenterekening afgesloten bij een bank. Uw inleg in 2019 bedraagt €10.000, maar er is slechts €4.000 aftrekbaar ten laste van uw box 1 inkomen. Dit resulteert in een niet-aftrekbaar bedrag van €6.000. Regelt u niets, dan zal uw inleg volledig belast worden bij uitkering van de lijfrenterekening. Met een saldoverklaring kan maximaal €2.269 per jaar belastingvrij uitgekeerd worden. Echter dit volstaat niet voor het volledige niet-aftrekbaar bedrag van €6.000 en zou te maken kunnen krijgen met belastingheffing over een bedrag waarvoor u geen belastingaftrek heeft gehad, namelijk:
€10.000 -/- €4.000 -/- €2.269 = €3.731.
In dit geval is een verklaring geruisloze terugstorting de oplossing om het niet-aftrekbaar bedrag van €6.000 terug te krijgen. Wel dient u deze €6.000 dan in box 3 aan te geven indien de terugstorting na 1 januari 2020 plaatsvindt.

Géén samenloop mogelijk

Een samenloop tussen de twee regelingen is helaas niet mogelijk. Indien reeds een saldoverklaring is afgegeven, wordt deze bij het verzoek tot het afgeven van een verklaring geruisloze terugstorting weer ingetrokken. Onbelaste uitkeringen die reeds hebben plaatsgevonden door middel van de saldoverklaring worden in mindering gebracht op het belastingvrij terug te storten bedrag.

Komt uw lijfrenteproduct binnenkort tot uitkering of heeft u te veel gestort op uw lijfrenterekening? Trek dan aan de bel! Onze belasting -en pensioenadviseurs kunnen dan voor u bekijken of u in het verleden alle premies hebt kunnen aftrekken. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan kunnen wij u van een op maat gesneden advies voorzien om een saldoverklaring, dan wel verklaring geruisloze terugstorting aan te vragen.

(Bron: Koenenco)

A-G Niessen concludeert dat er bij een fictieve afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule geen sprake is van loon waarop de verzekeraar loonheffing moet inhouden.

De zaak verloopt als volgt. Een man sluit in 1989 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Op deze lijfrenteverzekering zijn de fiscale regels van vóór 1 januari 1992 van toepassing (oud regime). Het lijfrentekapitaal bedraagt op de expiratiedatum 29 december 2012 € 65.345. Als gevolg van het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op 31 december 2013 is er sprake van een fictieve afkoop.

De verzekeraar keert in 2015 een bedrag van € 32.936 uit aan de man en houdt € 33.979 in als loonheffing, maar draagt dit niet af aan de Belastingdienst. De inspecteur corrigeert de aangifte over 2013 en rekent de (fictieve) afkoopsom tot het inkomen. De man is van mening dat de door de verzekeraar in 2015 ingehouden loonheffing ter grootte van € 33.979 verrekend dient te worden bij de aanslag inkomstenbelasting over 2013.

Advocaat-generaal Niessen is van mening dat alleen ‘echte’ afkoopsommen van lijfrenten oud regime onderworpen zijn aan de heffing van loonbelasting. Omdat er in het onderhavige geval sprake is van een fictieve afkoop is er geen sprake van loon en hoeft de inspecteur geen rekening te houden met de door de verzekeraar (onterecht) ingehouden loonheffing. Het is wachten op het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad.

Belang voor de praktijk

In geval van overschrijding van de wettelijke beslistermijn dient de uitvoerder in de maand januari volgend op het jaar waarin de fictieve afkoop plaatsvindt een renseigneringsopgave te doen aan de Belastingdienst. De rechthebbende dient de waarde in het belastingjaar van de fictieve afkoop op te nemen in de aangifte inkomstenbelasting. Dit betekent dat in box 1 belasting verschuldigd is over de waarde op de datum van fictieve afkoop (minus een eventueel onbelast saldo) zonder dat sprake is geweest van een daadwerkelijk uitkering. Op het moment dat de wettelijke termijn is overschreden, verhuist de lijfrente van box 1 naar box 3. Na overschrijding van de wettelijke termijn zijn er twee mogelijkheden:

  • de rechthebbende wil het kapitaal alsnog in contanten laten uitbetalen
  • de rechthebbende wil het kapitaal alsnog gebruiken voor een al dan niet uitgesteld lijfrenterecht bij een bank of verzekeraar.

De rechthebbende wil het kapitaal alsnog in contanten laten uitbetalen

De uitkering kan zonder inhouding loonheffing worden overgemaakt omdat er sprake is van een uitkering uit een box 3 lijfrente. De uitvoerder is niet aansprakelijk voor de over 2013 verschuldigde inkomstenbelasting en mag ervan uitgaan dat de rechthebbende het lijfrentekapitaal in het jaar van overschrijding bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft opgegeven.

Voor lijfrenten waarop de fiscale regels van de Wet IB 2001 van toepassing zijn is de bank of verzekeraar bij een fictieve afkoop wel aansprakelijk voor de verschuldigde inkomstenbelasting en revisierente. Dientengevolge zal de bank of verzekeraar dan ook een bedrag reserveren dat overeenkomt met de verschuldigde belasting. Dit bedrag wordt uitbetaald als aangetoond wordt dat aan alle fiscale verplichtingen in verband met de fictieve afkoop is voldaan. Als sprake is van een echte afkoop van een box 1-lijfrente moet de uitvoerder loonheffing inhouden en afdragen. Aansprakelijkheid voor verschuldigde inkomstenbelasting en/of revisierente is in dat geval niet aan de orde.

De rechthebbende wil alsnog een lijfrenteverzekering sluiten of lijfrenterekening openen

Na overschrijding van de wettelijke beslistermijn zal een uitvoerder slechts meewerken aan het alsnog realiseren van een direct ingaande of uitgestelde lijfrente nadat de Belastingdienst goedkeuring heeft verleend.

(Bron: Taxlive)

De AOW-franchise 2018 alsmede het maximaal pensioengevend salaris zijn door de overheid bekend gemaakt:

2017 was 2018 wordt
AOW-franchise middelloon € 13.123 € 13.344
AOW-franchise eindloon € 14.850 € 15.099
AOW-franchise middelloon DGA € 19.191 € 19.518
AOW-franchise eindloon DGA € 21.716 € 22.085
Maximaal pensioengevend salaris € 103.317 € 105.075 (voorlopig)

AOW-franchise middelloon 2018

In de meeste pensioenregelingen geldt voor de premie voor het ouderdomspensioen de AOW-franchise middelloon. Deze wordt in de praktijk door de verzekeraar per 1 januari 2018 automatisch aangepast. Voor het berekenen van de eigen bijdrage van de werknemers in de pensioenregeling dient u zich aan te sluiten bij de AOW-franchise die door de verzekeraar toegepast wordt.

DGA franchise

De (verhoogde) DGA franchise blijft ook na het afschaffen van pensioen eigen beheer van kracht voor DGA’s die extern (een gedeelte) van hun pensioen hebben verzekerd en de komende jaren niet kiezen voor afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Die DGA’s moeten bij extern eigen beheer met de verhoogde franchise rekening te houden.

(Bron: GT)

e adviseur van de Hoge Raad vindt het onjuist dat betaalde lijfrentepremies niet in mindering komen op de verschuldigde premie voor de Zvw. Hierdoor worden zelfstandigen bij hun pensioenopbouw achtergesteld bij werknemers.

Rechter moet ingrijpen
De adviseur vindt dan ook dat de rechter in moet grijpen. In een zaak die nu ter beoordeling voorligt bij de Hoge Raad gaat het om de vraag of door een zelfstandige ondernemer betaalde lijfrentepremies aftrekbaar moeten zijn voor de Zvw-grondslag. Volgens de wet is aftrek nu niet mogelijk.

Rechtsongelijkheid
Omdat pensioenpremies van werknemers wel de af te dragen premie voor de Zvw verminderen, ontstaat er rechtsongelijkheid tussen werknemers en zelfstandige ondernemers.

Dubbele heffing
Omdat betaalde lijfrentepremies de te betalen Zvw-premie niet verminderen, ontstaat ook dubbele heffing. Als de lijfrente te zijner tijd tot uitkering komt, moet over deze uitkeringen namelijk wel premie Zvw worden betaald.

Uitspraak Hoge Raad
Het wachten is nu op de uitspraak van de Hoge Raad. Die volgt in de meeste gevallen het advies van hun adviseur, maar niet altijd.

(Bron: Schipper Groep)

In de volgende casus expireert een oud-regime-lijfrente van een man op 21 december 2017. Hij wil geen lijfrente aankopen maar de uitkering in één keer opnemen. In welk jaar moet hij belasting betalen?

De man heeft een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule waarop het oude fiscale regime van toepassing is. Eén van de mogelijkheden die het oude fiscale regime biedt, is dat de man de uitkering ook in een keer kan ontvangen. Hij betaalt wel progressief inkomstenbelasting over de uitkering.
Voor het antwoord op de vraag in welk jaar hij belasting moet betalen is het moment van expiratie van belang. Dit is het moment waarop de uitkering – in fiscale termen – “vorderbaar en inbaar” is. Er is pas sprake van “vorderbaar en inbaar” als er aan drie voorwaarden is voldaan:
  1. De expiratiedatum is bereikt;
  2. Het verzoek tot opname ineens is gedaan; en
  3. Alle relevante stukken om tot uitkering over te kunnen gaan zijn door de verzekeraar ontvangen.
Een uitkering is dan in 2017 belast omdat deze vorderbaar en inbaar is. Dat geldt ook als de uitbetaling pas in 2018 plaatsvindt.

Uitzondering

Als de man pas in januari 2018 aangeeft dat hij de uitkering in een keer wenst te ontvangen en/of hij ook dan alle relevante stukken aanlevert, dan is de uitkering belast in 2018. Hijvoldoet namelijk pas in 2018 aan de drie voorwaarden.

Belang voor de praktijk

In december komen van oudsher veel kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule tot uitkering. Het betreft zogenaamde oud fiscaal-regime-lijfrentepolissen tegen betaling van een koopsom van vóór 1 januari 1992 of premiebetalende lijfrentepolissen van vóór 16 oktober 1990. Onder het oude fiscale regime besloten namelijk veel belastingplichtigen pas in december, als de inkomsten van het betreffende jaar bekend waren, of zij nog wat (extra) oudedagsvoorziening en fiscale aftrek wilden realiseren.
Als deze oud-regime-lijfrentepolissen tot uitkering komen, wordt wel overwogen om geen lijfrente aan te kopen maar om de uitkering ineens te genieten. Er is uiteraard wel progressief inkomstenbelasting verschuldigd maar toch kunnen er goede redenen zijn om geen lijfrente aan te kopen. Om fiscale redenen kan het interessant zijn om de afkoopsom nog in 2017 te ontvangen. De praktijk leert echter dat verzekeraars rond de feestdagen niet altijd in staat zijn om de afkoopsom eind december uit te keren, maar pas in januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
De hoofdregel is duidelijk: er is sprake van belastbaarheid in het jaar waarin de afkoopsom “vorderbaar en inbaar” is. Het tijdstip van indienen van het afkoopverzoek en alle relevante stukken bepaalt in welk belastingjaar de afkoopsom wordt genoten.
Afhankelijk van de hoogte van het inkomen, kan er ook een bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd zijn over (een deel van) de uitkering. Ook kunnen er effecten zijn voor eventuele toeslagen. Voor de toeslagen geldt namelijk dat deze lager zijn of zelf helemaal vervallen als het inkomen hoger is.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

De staatssecretaris heeft vooruitlopend op een wetswijziging goedgekeurd dat de minimumwaarderingsregel (art. 3.137, lid 1, Wet IB 2001) niet van toepassing is bij afkoop van een aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen. Door de recente economische ontwikkelingen zijn belastingplichtigen eerder genoodzaakt om lijfrenteovereenkomsten af te kopen. De toepassing van de minimumwaarderingsregel bij (geheel of gedeeltelijke) afkoop van een aanspraak op lijfrente kan er toe leiden dat een belastingplichtige meer belasting is verschuldigd dan het bedrag van de afkoopsom van de lijfrente. Dit doet zich met name voor bij lijfrenteovereenkomsten waarbij de waarde van de aanspraak op lijfrente door beleggingsverliezen aanzienlijk lager ligt dan de betaalde en afgetrokken premies of inleg. Het besluit is op 12 september 2015 in werking getreden.

(Bron: FUTD)

(Netto) pensioen volgens de Pensioenwet

Omdat het gaat over netto ‘pensioen’ in de zin van de Pensioenwet, wordt de fiscale behandeling van het netto pensioen (tweede pijler) anders dan die van de netto lijfrente (derde pijler). Dit vanwege de verschillen in de juridische basis, de verzekeringsvorm, de begunstigden en de afkoopmogelijkheden. In de toelichting op het ontwerpbesluit is aangegeven dat voor het netto pensioen de fiscale voorwaarden worden toegespitst op het loonbelastingregime van de tweede pijler.

Hierbij een overzicht van de verschillen tussen het netto pensioen en de netto lijfrente:

 
Netto pensioen (2e pijler) Netto lijfrente (3e pijler)
INKOMENSVOORZIENINGEN Ouderdoms-, partner-, wezen- of arbeidsongeschiktheidspensioen Oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente of tijdelijke oudedagslijfrente
AANBIEDER Pensioenfonds, verzekeraar of premiepensioeninstelling (PPI) Pensioenfonds, verzekeraar, PPI, bank of beleggingsinstelling
KRING VAN GERECHTIGDEN
NABESTAANDEN-
VOORZIENINGEN
Partnerpensioen: (gewezen) echtgenoot of degene met wie (gewezen) werknemer gemeenschappelijk huishouding voert / voerde

Wezenpensioen: (pleeg)kinderen tot 30 jaar

Nabestaandelijfrente: elke willekeurige natuurlijk persoon die verzekeringnemer (belastingplichtige) heeft aangewezen
UITKERINGSVORMEN Levenslange uitkering in geld (niet beleggingseenheden) die kan variëren binnen de marge 100:75 Levenslange of tijdelijke uitkering die vast en gelijkmatig is in geld of beleggingseenheden
VERERVEN Niet mogelijk Wel mogelijk (in geval van spaarrekening of beleggingsrecht)
AFKOOP Afkoopmogelijkheden worden beheerst door Pensioenwet (PW). Afkoop niet mogelijk behalve in PW opgenomen situaties (met name klein pensioen) Afkoopmogelijkheden worden niet beheerst door Pensioenwet, maar door Wet inkomstenbelasting 2001. Voorgestelde sanctie bij schending voorwaarden: vrijstelling in box 3 wordt (fictief) teruggenomen*

* De voorgestelde sanctie is het alsnog betalen van vermogensrendementsheffing. Berekend over de helft van de afkoopwaarde x het aantal deelnemingsjaren (met een maximum van 10 jaar).

In de brief aan de Tweede Kamer wordt erkend dat in eerste instantie door de staatssecretaris van Financiën is aangegeven dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen netto pensioen en netto lijfrente. Maar, door de term netto lijfrente (tweede pijler) te wijzigen in netto pensioen, vindt het kabinet het meer passend ook het fiscale kader daarop aan te passen nu sprake is van pensioen in de zin van de Pensioenwet. Dit brengt onder meer de volgende wijzigingen voor netto pensioen met zich mee:

  • Kring van gerechtigden bij nabestaandenvoorzieningen is beperkter dan bij netto lijfrente;
  • De hoogte van pensioenuitkeringen kan variëren binnen de bandbreedte 100:75, en;
  • De mogelijkheid bestaat om een beschikbare premiestaffel van 3% rekenrente te hanteren als basis voor de inleg (vermenigvuldigd met de nettofactor).

(Bron: Brief staatssecretarissen van SZW en Financiën 1 september 2014, kenmerk 2014- 0000126834)

Reactie Zwitserleven

Door het wijzigen van de naam netto lijfrente (tweede pijler) naar netto pensioen krijgen we er ook weer een ander fiscaal kader bij. Dit resulteert in de volgende mogelijkheden, met ieder haar eigen fiscaal kader:

 
INKOMEN TOT EN MET
€ 100.000
Werknemerspensioen (tweede pijler)
(Bruto) lijfrente (derde pijler)
INKOMEN BOVEN
€ 100.000
De werknemer betaalt de premies uit het nettoloon. Deze zijn niet aftrekbaar via de aangifte Inkomstenbelasting.

Opmerkelijk is dat wordt aangegeven dat de fiscale voorwaarden van netto pensioen worden toegespitst op het loonbelastingregime van de tweede pijler. Echter, een netto pensioen heeft in zijn geheel niets (meer) van doen met de Wet op de loonbelasting 1964. Op het bruto loon zijn immers al de loonheffingen ingehouden, is het netto loon geworden en daarmee heeft het loon (en dus ook het netto pensioen) het loonbelastingregime verlaten.

Bovendien is het opmerkelijk dat nu de regels van de Pensioenwet van toepassing zijn, dit ook zijn effect blijkt te hebben op de fiscale maximering van de inleg. Eerst werd nog gesproken over een voor beide ‘regimes’ gelijke inleg. Nu is voor het netto pensioen ook een inleg op basis van een 3% rekenrente staffel (vermenigvuldigd met de nettofactor) mogelijk. Onduidelijk is waarom dit ook is gewijzigd. Het netto lijfrente product wordt door een lager fiscaal maximale inleg ten opzichte van het netto pensioen hiermee op achterstand gezet.

Hoewel pensioen in de zin van de Pensioenwet in beginsel niet wordt gerenseigneerd, verwachten wij dat het netto pensioen wél zal moeten worden gerenseigneerd. De Belastingdienst zal namelijk willen weten of de inleg niet meer dan fiscaal maximaal is. Dit in combinatie met de box 3 – vrijstelling.

(Bron: Zwitserleven)

In 2013 of 2014 ontslag? Probeer dit plannen ivm een wetsvoorstel over het afschaffen van de fiscale faciliteiten hieromtrent en het eenmalig in 2014 met een belastingkorting kunnen opnemen van pensioen in eigen beheer bijvoorbeeld. Dat komt vooral door het voorstel om per 1 januari 2014 de zogenoemde stamrechtvrijstelling af te schaffen. Werknemers die een goudenhanddrukstamrecht willen regelen moeten snel zijn. Zeker als ze die willen storten in een eigen BV. Wat kunt u nog plannen voor het einde van het jaar?
Stamrechten
Als u als werknemer bij de beëindiging van uw dienstverband een ontslagvergoeding (‘gouden handdruk’) krijgt, dan wordt die vergoeding in beginsel direct belast met loon- en inkomstenbelasting. Fiscaal bezien is dat logisch maar voor u als ex-werknemer is het juist heel onhandig. Door de ontslagvergoeding wordt u al snel tegen een hoger belastingtarief belast dan wanneer u de vergoeding verspreid over de jaren zou ontvangen.De stamrechtvrijstelling biedt daar een oplossing voor. U zet de ontslagvergoeding om in een recht op periodieke uitkeringen (het ‘stamrecht’). Vervolgens wordt belasting geheven over de ontvangen uitkeringen in plaats van over de ontslaguitkering ineens. Zowel de uitkeringen als de belastingheffing worden dus naar de toekomst verschoven. Stamrechten kunt u regelen bij een bank, een beleggingsinstelling, een verzekeraar of in een eigen bv.Afschaffen en uitkeren
Om extra belastingopbrengsten te realiseren wil het kabinet de stamrechtvrijstelling per 1 januari 2014 afschaffen. Er kunnen dan geen nieuwe ontslagvergoedingen meer in een stamrecht worden ondergebracht, zodat een ontslagvergoeding voortaan direct wordt belast. Dat kan voor de ex-werknemer dus tot een tariefnadeel leiden.

Voor bestaande stamrechten blijft de vrijstelling gewoon gelden. Om toch ook over dàt vermogen belasting te kunnen heffen wordt de mogelijkheid geboden stamrechten in 2014 in één keer op te nemen met een korting van 20%. U betaalt dan over slechts 80% van de uitkering inkomstenbelasting in plaats van over 100%. Bovendien is geen revisierente – een strafrente van 20% – verschuldigd.

Ook ná 2014 mogen stamrechten in één keer worden uitgekeerd. Dan geldt niet meer de korting van 20%, maar geldt wel dat er geen revisierente verschuldigd is.

Fiscale ontslagplanning
Voor wie nog in 2013 ontslag verwacht is planning zinvol. We noemen een paar mogelijkheden. Voor advies op maat kunt u bij ons terecht.

U zou nog dit jaar de stamrechtvrijstelling kunnen gebruiken en vervolgens in 2014 het stamrecht ineens laten uitkeren. U bespaart daarmee belastingheffing over 20% van de uitkering. Let op dat u in dat geval niet voor de lijfrente als stamrecht kiest, omdat de Belastingdienst dan zou kunnen stellen dat u feitelijk geen aanspraak op periodieke uitkeringen heeft bedongen. Het beste kunt u in dat geval de ontslagvergoeding in een bankspaarproduct storten. Laat u hierbij begeleiden door een adviseur. U moet daarmee overigens wel snel zijn omdat onlangs is bepaald dat de kortingsregeling alléén geldt als de ontslagvergoeding vóór 15 november 2013 is overgemaakt naar de bank of verzekeraar. (Nb. deze wetsvoorstellen dienen ook nog definitief goedgekeurd te worden door beiden kamers, maar dit gaat hoogstwaarschijnlijk nu wel gebeuren.)

Verwacht u in 2014 ontslag? Het kan lonen om daarop te anticiperen. Werkgevers blijken bereid te zijn om nog in 2013 de ontslagvergoeding te betalen, zelfs als het ontslag pas in 2014 plaatsvindt. Als de ontslagvergoeding vóór 15 november 2013 wordt overgemaakt naar de bank of verzekeraar en vaststaat dat de vergoeding dient ter compensatie van te derven loon, is de kans groot dat u de stamrechtvrijstelling kunt toepassen.

Eigen stamrecht-BV
Bent u van plan na uw ontslag voor uzelf te beginnen? Dan kan een eigen BV interessant zijn. Door het stamrecht in een eigen BV onder te brengen kan het dienen als startkapitaal voor uw onderneming. U moet dan wel snel zijn. De stamrechtvrijstelling vervalt naar verwachting op 1 januari 2014.